Zelfportret
met prikkeldraad
Na de luxueuze
edities van Mandarijnen op zwavelzuur en zijn boek over Multatuli
is
deze bundeling van het beeldende werk van Willem Frederik Hermans het derde
deel in de uitgave van de Volledige werken dat op een afwijkend groter
formaat wordt gepubliceerd. Naast Hermans’ eerder misleidend getitelde Fotobiografie
(1969) bevat de uitgave ook Koningin Eenoog (1986), een selectie uit
Hermans eigen fotografische werk (waarvan indertijd trouwens tegelijk een
tentoonstelling in het Stedelijk Museum werd ingericht), Het hoedenparadijs
(1991), dat een selectie biedt uit de fotocollages die Hermans heeft gemaakt,
en Een foto uit eigen doos! (1994), oorspronkelijk een doosje
prentbriefkaarten met een selectie uit Hermans’ foto’s.
De Fotobiografie waarmee
deze bundel opent, werd oorspronkelijk bedacht als pendant voor een
televisiedocumentaire over de auteur en is in essentie een bundeling oude
familiefoto’s en afbeeldingen van documenten (zoals schoolrapporten,
klasfoto’s, maar ook foto’s van objecten uit Hermans’ jeugd) die door Hermans
kort worden toegelicht. Toen het boek verscheen en eigenlijk bitter weinig
biografie leek te bevatten, liet de auteur zich daarover ontvallen dat hij het
niet zo had voor het autobiografische schrijven. Dat uit zich in de
fotobiografie onder meer in het feit dat Hermans zelf niet vaak te zien is in
de foto’s en dat de bijschriften vaak heel karig, kort, en soms ook een beetje
sarcastisch zijn. Veel van de foto’s betreffen zijn (over)grootouders, of tonen
objecten, en het hele verhaal houdt dan ook nog eens op voor het begin van zijn
publieke leven als schrijver. Wie aan biografie dacht in de traditionele zin
kon zich dan ook wel wat bekocht voelen bij dit werk, vooral als men niet kon
thuisbrengen wat Hermans met deze toch wel contraire publicatie voor ogen had.
Want de Fotobiografie
is toch echt wel een zelfportret, maar dan eentje dat in prikkeldraad is
gewikkeld om de toeschouwer op afstand te houden. De soms raadselachtige
fragmenten die in de beelden en korte bijschriften zijn samengebracht, werken
als puzzelstukken die de lezer zelf in elkaar moet passen – maar een groot stuk
van de puzzel ontbreekt en moet men er zelf bij verzinnen. Een
(auto)biografisch verhaal mag het boek dan wel niet vertellen, het geeft in elk
geval een goed beeld van het soort man en kunstenaar Hermans was. Wat we
trouwens wel leren, is dat Hermans’ grootmoeder na een schedelfractuur nog de
patiënte is geweest van dokter Drooglever Fortuyn, ons beter bekend als M.
Vasalis. En in hun Spartaanse directheid onthullen de korte teksten toch ook
wel veel over de situatie ten huize Hermans, over de moeilijkheden die de
auteur in zijn jeugd ondervond, en over de gespannen familierelaties. Het
zelfportret van de Fotobiografie is een rebus veeleer dan een verhaal,
een cerebrale oefening in het fotoboek als conceptueel object.
Reeds als kind maakte
Hermans ook zelf foto’s, en als volwassene bleef deze kunstvorm hem boeien.
Gedurende zijn hele leven heeft Hermans gefotografeerd, toch wel met enige
artistieke ambitie, maar met doorgaans nogal wat terughoudendheid om zijn werk te
tonen. Zoals een aantal critici bij het verschijnen van Koningin Eenoog al
opmerkten, zijn Hermans’ eigen foto’s niet erg bijzonder. Ze zijn best wel
goed, maar ze overstijgen zelden het werk dat de betere amateurfotograaf maakt
(al moet gezegd dat een groot deel van het oeuvre van een aantal gerenommeerde
fotografen ook uit foto’s bestaat die niet echt uit de band springen, net zoals
veel grote schrijvers ook wel wat geschreven hebben dat gewoon doordeweeks goed
is zonder nu echt bijzonder te zijn). Enkele foto’s (zoals een aandoenlijk
triest kijkende lichtschakelaar en een paar knappe portretten) vallen op.
Hermans’ werk roept soms ook associaties op met dat van Ed van der Elsken. Zelf
zei Hermans dat hij de Fransman Eugène Atget als fotograaf het meest bewonderde
omdat hij foto’s maakte van het schijnbaar banale, het chaotische, het lelijke
en het alledaagse.
Daarmee is ook een perspectief geopend op Hermans’ houding ten opzichte
van de fotografie. Zij heeft een directheid en een objectiviteit die de
literatuur niet heeft: de foto vangt en toont de werkelijkheid in één
oogopslag, terwijl de literatuur zich in de tijd ontplooit: wat de foto toont,
moet de tekst beschrijven. ‘Een beschrijving is altijd een opeenvolging van
woorden,’ schreef Hermans ooit, ‘zij verveelt voor zij haar idee heeft
overgebracht of brengt een ordening aan die juist in de genoemde onderwerpen
niet bestaat. Alleen de foto kan de idee van de chaos uitbeelden zonder te
ordenen.’ Hierin lag voor Hermans meteen ook de superieure objectiviteit van
het fotografische beeld, dat door de camera met één kleine oogopslag (de
sluitertijd van Koningin Eenoog – Hermans’ metafoor voor de camera) wordt
geregistreerd – waarbij het slagen van de foto afhangt van het vermogen van de
fotograaf om precies op tijd (niet te vroeg, niet te laat) op het knopje te
drukken.
Daarnaast
brengt elke fotografie ook de kunstenaar terug in het spel. Er is een link
tussen fotografie en biografie omdat je enkel een foto kunt maken van iets waar
je zelf bij aanwezig bent. ‘Anders dan een verhaal,’ merkt Hermans op, ‘kun je
een foto niet maken van horen zeggen.’ De foto is dus altijd een documentatie
van iets wat je echt gezien hebt, van een moment dat je echt ergens was, en in
die zin een stuk documentatie van het leven van de fotograaf. Daarnaast kun je
ook allerhande biografische vragen stellen bij het soort foto’s dat een
fotograaf maakt, welk soort objecten of mensen hij of zij fotografeert, en wat
dat over hen als persoon onthult. In dit opzicht stelde criticus Jan Huisman
ooit over Hermans’ eigen fotowerk vast dat er ‘een zeer scherp oog voor de
samenhang van bizarre details en rotzooiachtige taferelen’ in te vinden was –
wat opnieuw de link met Atget duidelijk maakt.
Hermans’ fotocollages in Het
hoedenparadijs zijn duidelijk veel zwakker dan de foto’s. Ze hebben soms
iets kinderachtig-provocatiefs en zijn vaak weinig doordacht, en overstijgen
soms amper het hobbyisme. Ze zijn zelfs een beetje ontluisterend: dat zo’n
groot schrijver en intellectueel dit soort soms zeer banale beelden bij elkaar
kon plakken, stemt tot nadenken – met name of de bundel Het hoedenparadijs
niet beter ongepubliceerd was gebleven. De collages voegen weinig tot niets toe
aan het oeuvre of aan de reputatie van Hermans. Integendeel: ze zijn doorgaans
heel erg slap en banaal. Desalniettemin vindt ook dit boek zijn rechtmatige en
noodzakelijke plaats in dit deel van de Volledige werken dat, om
volledig te zijn, helaas ook de missers van de auteur aan de vergetelheid moet
onttrekken.
Dat
onttrekken gebeurt in elk geval in uitstekende kwaliteit. Zoals eerder aangegeven,
is deze editie op groot formaat uitgevoerd, ingebonden met een fraaie
stofwikkel en gedrukt op hoogwaardig papier waarop de foto’s en collages (die
volgens de verantwoording achterin niet altijd van het beste bronmateriaal
konden worden gereproduceerd omdat nogal wat van dat beste bronmateriaal niet
meer te achterhalen is) uitstekend tot hun recht komen. Ongetwijfeld is dit
deel van de Volledige werken eerder voor de doorwinterde bewonderaars
van de schrijver dan voor het brede publiek bedoeld, maar het is in elk geval
een vuistdikke herinnering aan het feit dat Hermans naast auteur ook zijn leven
lang als fotograaf werkte (enige tijd zelfs professioneel als dusdanig
geregistreerd) en met fotobeelden dacht – ook iets dat in zijn literaire werk
meer dan eens aan bod kwam.
Willem Frederik Hermans: Volledige werken 18: Beeldend
werk: Fotobiografie. Koningin Eenoog. Het hoedenparadijs. Een foto uit eigen
doos!, De Bezige Bij, Amsterdam 2019, 520 p. : ill. ISBN 9789403122106.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan