Meer vallen dan wandelen
Met veel bombarie stuurt
uitgeverij Polis Benny, de tweede roman van Bert Moerman (1987),
de wereld in. Kosten noch moeite worden gespaard, zo lijk het wel. Het boek kreeg
een opvallende vormgeving en werd midden september tot twee keer toe officieel
boven de doopvont gehouden, telkens in een café, het soort drenkplaats dat een
niet onbelangrijke rol speelt in de plot van Benny. Bovendien was de roman, wellicht om wat marketing-keet te
schoppen, de eerste week na de release enkel verkrijgbaar in de boekhandel,
nadien pas online. Om het gimmick-gehalte nog wat op te krikken kreeg Benny zelfs een heuse trailer.
Maar is al dat opgeklopte sop de kool wel waard?
Aan de onstilbare vertellust van
Moerman zal het alleszins niet liggen. De zelfgecreëerde mythe rond zijn
schrijverschap is gekend en staat nogmaals breed uitgesmeerd op de achterflap
van Benny: in 2016 gaf Moerman zijn
job op om in New York zijn debuut Niet dat het iets uitmaakt te
schrijven. Deze opgemerkte roman leverde hem over het algemeen positieve
recensies op, maar belangrijker nog, ook de Bronzen Uil Publieksprijs. De lat
voor de opvolger lag én ligt met andere woorden vrij hoog. Moerman draait er
zijn hand niet voor om, integendeel, want amper een jaar na zijn debuut komt hij
nu al met ‘de moeilijke tweede’.
In Benny herneemt
Moerman ongegeneerd de gesmaakte ingrediënten die van Niet dat het iets uitmaakt een vlot weg te lezen en bescheiden
succes maakten: een onsympathiek hoofdpersonage, een lichtvoetige verteltrant
en een flinke dosis onderkoelde humor. Ook Benny
is een onversneden pageturner. Het onsympathieke hoofdpersonage van dienst
heet deze keer Daniël. Hij is weinig verrassend de ik-verteller van alle hoofdstukken
die vanuit zijn perspectief verteld worden.
De hoofdstukken zijn vrij kort,
met gebalde acties en evenwichtig verdeelde dialoogblokken. Een hele reeks
zorgvuldig aan elkaar gelinkte motieven en minutieuze plotwendingen willen krampachtig
de indruk geven dat een meesterverteller aan het woord is. In zes van de
hoofdstukken krijgt de lezer via een auctoriale verteller meer achtergrond over
evenveel nevenpersonages, inclusief de man wiens doopnaam de titel van het boek
vormt. Een dergelijk hoofdstuk wordt telkens ingeleid door een dubbel
titelblad, waarop de voornaam van het desbetreffende personage in het grote
opvallende lettertype van de omslag in tweeën wordt gesplitst: de eerste
lettergrepen helemaal rechts tegen de rechterbladrand en de laatste helemaal links
tegen de linkerbladrand. Hierdoor zie je op het bladblok zwarte streepjes ‘op
snee’ verschijnen, wat best een aardigheidje is.
De zevendertigjarige Daniël heeft
zijn schaapjes op het droge. Hij is een arrogante selfmade man, die zich door
letterlijk onder aan de ladder te beginnen, heeft opgewerkt in de bouwsector.
Nu heeft hij een eigen kantoor en kan hij zich een groot huis en een protserige
SUV (‘mijn champagnekleurig schip’) veroorloven: ‘Ik was blij als een jongetje.
Wat heb je het toch lekker voor elkaar, zei ik tegen mezelf. Ik deed een korte
roffel met mijn vingers op het tafelblad en liet me achteruitzakken in mijn
bureaustoel.’ Daniël kickt op de geruststellende routine in zijn leven: zo gaat
hij iedere dinsdag met een groepje oppervlakkige vrienden tennissen. Thuis wacht
zijn trophy wife, Suzy, met wie hij twee
kleine dochters heeft. Hij leeft op een wolk: ‘Ik herken een gelukkig man als
ik er een zie, en daar zat een kampioen des levens lekker te chillen op de
sofa.’
Het
gaat Daniël zodanig voor de wind dat hij de onweerstaanbare drang voelt om te
vieren. Op een dag stapt hij onderweg naar huis in een opwelling zomaar een
café binnen, ‘meer een thuis voor mensen die dingen kwamen doen die onder de
radar hoorden te blijven.’ Daar ontmoet hij per toeval Benny, een ietwat vreemde
vogel met wie hij als elfjarige samen op school heeft gezeten. Benny dringt
meer en meer Daniëls geregeld bestaan binnen. Zijn vroegere schoolkameraad wint
stilaan het vertrouwen van Daniëls entourage.
Na de hernieuwde kennismaking
met Benny, beginnen er inderdaad vreemde, niet meteen verklaarbare dingen te
gebeuren: een catastrofe voor de controlefreak die Daniël is. De spanning
stijgt, terreur hangt in de lucht. Alles wijst op slechts één schuldige: Benny.
Terwijl Daniël langzaam de pedalen begint te verliezen en verglijdt in een perverse
paranoia, probeert hij de situatie recht te trekken door met zijn gezin te
vluchten naar een vakantiehuisje. Daar slaan de stoppen pas goed door.
Vanaf de eerste
pagina’s van Benny weet de lezer dat
een en ander is misgelopen, nog voor het titelpersonage aan bod komt: tijdens
de eerste kennismaking met Daniël zijn we er getuige van hoe hij in zijn eigen
huis inbreekt: ‘Ik ben meer aan het vallen dan ik aan het wandelen ben.
Misschien een beetje over mijn toeren. Ik moet me concentreren. Elke stap die
ik zet is het mislukte eindresultaat van een lompe evenwichtsoefening.’
Als we de achterflap
mogen geloven gaat Benny over de
bijrol die we spelen in andermans leven. Moerman laat heel wat dreiging uitgaan
van de figuur Benny, iemand die te lang aan de zijlijn heeft gestaan en voorgesteld
wordt als een tikkende tijdbom. Benny is een duistere slappeling die uit lijkt
op wraak voor wat hem in een ver verleden is overkomen. Dat is althans wat
Moerman de lezer wil doen geloven. De sfeer van Benny deed mij in dat verband denken aan de films van de
Oostenrijkse regisseur Michael Haneke, in het bijzonder Funny games (1997). Of komt dat door het vakantiehuisje aan het
water? Is het overigens toeval dat Hanekes tweede langspeelfilm Benny’s video (1992) heet en dus een gelijknamig hoofdpersonage heeft als Moermans
tweede roman?
Het
grote verschil tussen Benny en een parel
van zwarte humor zoals Funny games —
waarin de sluimerende dreiging je onophoudelijk de stuipen op het lijf jaagt,
vooral wanneer er niets gebeurt — is echter de overvloed aan tragikomische
elementen bij Moerman. Haneke is de grootmeester van de suggestie: net wat niet
getoond wordt, komt het hardst binnen. In Benny
weerklinkt te vaak geklets op de dijen, wat mij betreft letterlijk een
domper op het leesplezier.
Bovendien trekt de plot zich tergend traag op gang,
waardoor de lezer veel te lang op z’n honger blijft zitten. De vele vliegertjes
die Moerman oplaat – verwoede pogingen om de lezers bij de les te houden –
schieten hun doel schielijk voorbij. Het zijn stuk voor stuk open deuren, die
je na de zoveelste slag in de lucht al lang niet meer wil opentrappen. De
anticlimax op het einde zorgt voor iets als 'negatieve catharsis' (ongetwijfeld bestaat hier een geleerde term voor).
Moerman kan
een deftig potje schrijven, maar zoals zelfs de meest verbeten anti-lezer weet
is dat niet voldoende om een geslaagde roman op papier te zetten. Er rammelt
helaas van alles aan Benny: meligheid
wordt niet geschuwd (‘Je kunt de toekomst niet tegenhouden maar je kan ermee
leren leven.’), de dialogen zijn geregeld van een houterigheid die een plank
zou doen blozen (ronduit verschrikkelijk zijn de gesprekken tussen Daniël en
zijn collega Marc) en de personages die rond zouden moeten zijn, blijven zo flat als een vijg (Daniël kijkt op geen
enkel moment in eigen boezem; de nevenpersonages blijven niet meer dan dat,
waardoor ze in eerste instantie uitblinken in vrijblijvendheid).
Moerman heeft
nochtans de touwtjes stevig in handen en vergaloppeert zich als bij wonder
nooit aan een plot die zich het best laat omschrijven als exuberant en
veelzijdig. Ongelukkigerwijs schiet Moerman zichzelf echter meer dan eens in de
voet door een niet te stelpen stortvloed aan weinig geloofwaardige of
beklijvende wendingen (wie zal zich bijvoorbeeld niet misleid voelen door de
hele handremkwestie?). Overdaad schaadt ook hier, want het geeft Benny jammer genoeg de allures van een
uit de hand gelopen, kluchtige soap.
Bert Moerman: Benny, Polis, Antwerpen 2019, 240 p.
ISBN 9789463104753. Distributie: Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan