In oktober 2017 heeft de Algerijnse
schrijver Kamel Daoud (1970) zich op uitnodiging van het Picassomuseum in
Parijs een nacht lang ondergedompeld in de tentoonstelling ‘Picasso 1932, année
érotique’. Daoud kon zich prima vinden in het idee om zijn geest de vrije loop
te laten op deze expo, die was opgevat als het erotische dagboek van de
vijftigjarige schilder en zijn minnares van halfweg de twintig, Marie-Thérèse
Walter. Erotiek is dan ook een spil in Kamel Daouds beeld van de wereld.
De ondertitel van dit
literaire essay, ‘Over de vrouw, het naakt en verlangen’, geeft een misleidende
indruk, want de genoemde onderwerpen zijn voor Daoud slechts een springplank
naar meer. Vanuit zijn zienswijze op het naakt en de cultus van het lichaam
loodst hij ons namelijk binnen in de wereld van de godsdienst, meer bepaald in
die van religies waarin het beloofde hiernamaals tussen de mens en zijn lichaam
staat. In zijn essay spitst hij zich toe op het gevolg hiervan voor de
denkbeelden van (diep)gelovige moslims.
Voor hen, zo stelt hij, is het
naakt, net als overigens kunst, muziek en alcohol, een afslag van de met
ontbering, gebed en onderwerping geplaveide weg naar god. Het is ‘gefluister
van de duivel, verleiding, de nauwelijks verholen balts van de seksuele
losbandigheid’. Dit pad, dat hem uiteindelijk naar de fundamentalistische islam
leidt, bewandelt Daoud niet in zijn eentje. Hij laat zich vergezellen door zijn
personage Abdellah, de verpersoonlijking van de radicaliserende moslim.
Of Abdellah al dan
niet in het Westen is geboren, blijft in het midden. Dat de dominante westerse
cultuur er de oorzaak van is dat hij zich in dit ondermaanse geminacht voelt,
staat voor hem wel als een paal boven water. Vooral de in zijn ogen goddeloze
obsessie met bloot is hem een doorn in het oog en roept zowel zijn woede als
zijn bekeringsdrang op.
Door zijn visie op de geradicaliseerde islam te vertolken via
het personage Abdellah heeft Daoud de onverschrokkenheid waarmee hij zijn
standpunten pleegt uit te dragen enigszins gedempt. In het verleden hebben zijn
uitgesproken meningen hem dan ook al ernstig in de problemen gebracht.
In december 2014 sprak
een Algerijnse, salafistische imam een fatwa tegen hem uit. Daoud werd ervan
beschuldigd een kruistocht te voeren tegen God, de Profeet, de Koran en daarmee
tegen de Algerijnse moslimgemeenschap. Dit overkwam de schrijver nadat hij op
de Franse televisie zijn islam-kritische houding naar voren bracht. Dit deed hij
nochtans in eenzelfde toonaard als in zijn in 2013 in het Frans verschenen debuutroman,
die bij ons in 2015 volgde als Moussa of de
dood van een Arabier.
Een jaar later kwam
hij in opspraak vanwege zijn uitlatingen over de aanranding van vrouwen tijdens
de oudejaarsnacht in Keulen. Die incidenten op 31 december 2015 kwamen hoofdzakelijk
op het conto van jonge, Arabische en Noord-Afrikaanse mannen. In de nasleep
ervan schreef Kamel Daoud een stuk in Le
Monde, waarin hij de handtastelijkheden associeerde met de moeilijke
verhouding van Arabische moslims tot hun lichaam, tot seksualiteit en tot de
vrouw. Het progressieve westerse kamp ergerde zich aan hem, omdat het vond dat
Daoud hiermee versleten clichés over moslimmigranten voedde. Fanatieke moslims waren
dan weer verbolgen over zijn insinuatie dat er iets zieks was aan hun omgang
met de wereld.
De bedreigingen aan zijn adres deden de auteur destijds afstand nemen van de
journalistiek. Intussen schrijft hij wel weer voor de Franstalige Algerijnse
krant Le Quotidien d’Oran en
verschijnen artikelen van hem ook opnieuw in Le Monde en The New York
Times.
Kamel
Daouds intellectuele raffinement is duizelingwekkend. Net zoals Picasso in zijn
kubistische schilderijen de werkelijkheid van alle kanten tegelijkertijd wil
tonen, keert ook Daoud de dingen graag om en om, op zoek naar nieuwe verbanden
en prikkelende conclusies. Zo profileert hij zich in dit essay als een zuiderling
en een man van ‘de planeet van Allah’, maar verweeft hij tegelijk westerse
referenties in zijn betoog. Zijn eigenzinnige redeneertrant levert bijvoorbeeld
verrassende bespiegelingen op rond Daniel Defoes Robinson Crusoe en de nog altijd voelbare gevolgen van de brutale
onderdrukking van volkeren in naam van het westerse imperialisme. Daarbij denkt
hij in de eerste plaats aan de kolonisatie van Algerije door Frankrijk, die tot
op vandaag de verhouding tussen de Algerijnse moslimgemeenschap en de Fransen
tekent.
Daoud geeft
af en toe een privéanekdote prijs en bevraagt mythes en zekerheden, waarmee hij
is opgegroeid. Dit essay geeft zijn persoonlijke blik weer, maar tegelijk hoopt
hij in de duistere daad van het erotische verslinden en verslonden worden, zoals
die van Picasso’s doeken afspat, een hogere waarheid te vinden. Hij is namelijk
ook op zoek naar het ‘absolute bewijs’ dat de mens het zonder hemelen, heilige
boeken en tempels kan stellen.
De uitkomst van die zoektocht die start bij Picasso’s orgie
van kleuren en zowel sensuele als schetsmatige lijnen formuleert hij vernuftig.
Zijn personage Abdellah blijft aan het eind nog heen en weer geslingerd worden tussen
de cultus van god en die van het lichaam, zo stelt Daoud vast. Zelf stapt de
schrijver opgetogen naar buiten na zijn nacht in het museum: ‘ik wist dat ik
gelijk had toen ik als jongeman in mijn dorp tot de conclusie kwam dat erotiek
de oudste religie is, dat mijn lichaam mijn enige moskee is en dat de kunst de
enige eeuwigheid is waarvan ik zeker kan zijn’.
Kamel Daoud: De schilder die de vrouw verslindt, Ambo/Anthos, Amsterdam 2019, 182 p. ISBN
9789026347382. Vertaling van Le peintre dévorant la femme door Manik Sarkar.
Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan