De
Japanse schrijfster Yoko Tawada (Tokyo,
1960) woont al jaren in Duitsland. De
laatste kinderen van Tokyo verscheen oorspronkelijk in 2014 en is de eerste
roman van haar die nu in een vertaling van Luk van Haute in het Nederlands
verschijnt. Mede via een van de hoofdfiguren in de roman, de schrijver Yoshiro,
wordt de oorspronkelijke titel geduid: het woord ‘klonk hetzelfde als de term
die ze lang geleden gebruikten voor de Japanse gezanten die naar China werden
gestuurd om daar kennis op te doen. Maar het werd met andere karakters
geschreven, zodat het nu ‘gezant van de votiefkaars’ betekende.’
Op dat moment in de roman – we zijn bijna aan het slot
ervan - is het de lezer al lang duidelijk geworden dat er veel aan de hand is
in Tokyo en, bij uitbreiding, in het hele land. Door de regering – een schimmig
samenraapsel van oncontroleerbare figuren die vasthouden aan de macht – is een
regime van totale isolatie ingevoerd. Die gaat zelfs zo ver dat alle
leenwoorden uit de taal moeten verdwijnen, terwijl bestaande woorden via een
wijziging in de karakters, een andere betekenis hebben gekregen. Het waarom van
deze politiek wordt al even snel duidelijk: er is een mutatie, een lichamelijke
degeneratie opgetreden na ‘de grote ramp’. De ouderen lijken ertoe veroordeeld
te blijven leven, terwijl kinderen steeds zwakker worden en nauwelijks nog in
staat zijn zich lichamelijk te ontwikkelen.
Yoko Tawada focust op Yoshiro en diens achterkleinzoon
Mumei. Gaandeweg de roman wordt ook duidelijk hoe Yoshiro alleen is
achtergebleven met de zorg voor Mumei. Zijn vrouw Marika is hij kwijtgeraakt
omdat die zich geroepen voelde als een soort Moeder Teresa een tehuis voor
ontheemde kinderen te gaan leiden. Hun dochter Amana is er ook niet meer, haar
zoon Tomo, de vader van Mumei, gaat kapot aan zijn gokverslaving. Wat blijft
voor Yoshiro is de onzekerheid, en vooral dan de onmacht om zijn
achterkleinzoon een waardige toekomst aan te reiken.
Als er dan toch enig lichtpunt valt te ontwaren, dan is het
in de persoon van Yonatani, de leraar die tegen alle verordeningen in de
kinderen gevoel voor taal wil bijbrengen:
‘De teelt van taal was het enige wat hij hun zelf kon
leren. Hij wenste dat de kinderen de taalakker zouden omploegen, de taal zouden
maaien, de taal zouden eten tot hun buikje rond was.’
Hij is het die Mumei uitkiest
als ‘drager van de votiefkaars’ en hem zo de kans lijkt te bieden te ontsnappen
aan het lot dat kinderen wacht. Of dit ook zal gebeuren, wordt in een
verrassende slotscène - Mumei is gemuteerd tot vrouw – aan de verbeelding van
de lezer overgelaten. De laatste kinderen
van Tokyo is een dystopische roman, die een onthutsend beeld schetst van
een maatschappij die – getuige de titel – ten dode lijkt opgeschreven. Deze
bedenking van Yoshiro dekt ten volle de lading van de roman:
‘Een einde in zicht hebben was een buitengewone
geruststelling. Als kind was hij er vast van overtuigd geweest dat de
geneeskunde tot ultieme doel had een eeuwig onsterfelijk lichaam te maken. Over
de pijn van de onsterfelijkheid had hij nooit nagedacht.’
Yoko Tawada: De laatste kinderen
van Tokyo, Signatuur, Amsterdam 2019, 191 p. ISBN 978 9056726362. Vertaling van
Kentoshi door Luk Van Haute. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan