Het zwarte hart van Afrika klopt tegenwoordig in het
grensgebied van Kenia, Ethiopië en Soedan, waar de ontembare Omo rivier zich
een weg baant doorheen een onherbergzaam landschap. De Zuid-Ethiopische Omo
vallei is niet alleen een unieke paleontologische vindplaats van verscheidene
menselijke voorouders, maar ook een gebied rijk aan natuurpracht (de Nationale
Parken van Mago en Omo) dat een plaats kreeg op de werelderfgoedlijst van de
Unesco.
De Omo mondt uit in het Keniaanse Turkana meer, wat maakt dat de
benedenloop de Grote Afrikaanse Slenk of Riftvallei kruist, een belangrijke
route voor de historische verspreiding van de menselijke aanwezigheid in
Afrika. Dat is een mogelijke verklaring voor de grote verscheidenheid aan
nomadische en semi-nomadische stammen die we hier in een relatief klein gebied
terugvinden.
Het gebied zou duizenden jaren een kruispunt geweest zijn in de
migratie vanuit alle windstreken. Toch geldt het vandaag de dag als een van de
meest afgelegen Afrikaanse streken, waar de traditionele leefwijzen en riten
tot in de 20e eeuw vrijwel intact werden overgeleverd.
De fotografen Hans Silvester, Gianni Giansanti en het duo
Dos en Bertie Winkel documenteerden elk voor zich deze unieke, maar fragiele
leefwereld voor het nageslacht. Dat resulteerde in de fotoboeken Ethiopia:
peoples of the Omo valley, Afrika: een fotografische reis van een verdwijnende
cultuur en Verre schoonheid.
Meteen mag het duidelijk zijn dat het voortbestaan
van deze traditionele leefwereld in de 21e eeuw bedreigd wordt. Een stelling
die ondersteund wordt door Jean-Baptiste Sevettes fotoboek Bilad Al-Sudan over
de intussen in rook opgegane herdersstammen van de Witte Nijl.
Dat kan het lot zijn van etnische groepen als o.m. de Mursi,
Surma, Bume en Erbore in het spoor van de Soedanese Burgeroorlog en de
Keniaanse expansiepolitiek. Stammen die al sinds jaar en dag elkaars bloed
kunnen drinken, gaan elkaar nu te lijf met Kalasjnikovs i.p.v. traditionele
wapens.
Toerisme vormt voorlopig nog de minste bedreiging, hoewel er al reizen
aangeboden worden door dit vrij gevaarlijke gebied. Een rijzige, naakte zwarte
man, met lichaamsbeschilderingen en rituele littekens, een woeste blik in de
ogen en een Kalasjnikov op scherp, dreigt het cliché te worden van de laatste
Afrikaanse herders en krijgers.
Een van de bekendste stammen uit de Omo vallei, de Surma,
zijn essentieel veehouders, waarrond hun hele waardesysteem is opgebouwd. Ze
staan onverschillig t.o.v. religie en kennen geen georganiseerd machtssysteem.
Hoewel hun kudden in 1970 door een epidemie van boutvuur gedecimeerd werden en
ze gedwongen werden om ook het land te bewerken, zijn koeien nog steeds het
symbool bij uitstek van welvaart, aanzien en status.
De Surma leven geïsoleerd
in het met wouden en savannes bedekte hoogland. Het goud dat ze daar vinden,
gebruiken ze om wapens en vee te verwerven. Met die vuurwapens, afkomstig uit
de Soedanese burgeroorlog, beschermen ze niet enkel hun have en goed, maar
voeren ze ook oorlog met hun traditionele vijand uit het zuiden, de Nyangatom,
om ze van hun vee te beroven.
De Surma behoren tot de nilotische taalgroep maar
wijzen elke verwantschap met bv. de Mursi en de Me’en af. Met de Mursi delen ze
het gebruik van lipschijven als verleidingsattribuut bij vrouwen. Van jongs af
beschilderen de kinderen hun lichaam, in navolging van de volwassen mannen die
het gebruiken om vrouwen te verleiden of vijanden af te schrikken. Het
bloedmaal (een verzoeningsritueel) en de Donga (rituele stokgevechten) zijn
sterk verspreide gebruiken bij de veehouders van de Omo-vallei.
De Nyangatom zijn ook van nilotische oorsprong en worden in
de Amharataal Bume genoemd. Ze zijn oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Uganda
en bewonen nu de zgn. Ilemidriehoek, een gebied dat continu door oorlogen wordt
geteisterd. Het zijn veehouders en landbouwers die hun dieet aanvullen met
krokodillen, die ze vangen met lange harpoenen aan lijnen.
Hun samenleving,
opgedeeld in leeftijdsklassen komt sterk overeen met die van de Turkana.
Lederen schorten en glaskralen behoren tot de basisuitrusting van de vrouwen.
De mannen dragen kleien kammen als hoofdversiering. De huidkerven in de borst
refereren naar het doden van gevaarlijke dieren en vijanden. De Bume zijn
essentieel een volk van krijgers, die elke alliantie uit de weg gaan en continu
oorlog voeren met de Surma, Mursi en Karo.
De aan de Surma verwante Mursi zijn nog slechts met ruim
3000 na een lange geschiedenis van conflict en migratie. Ze leven
teruggetrokken op onherbergzaam terrein en raken voortdurend slaags met de Bodi
en de Hamar (die zijn dan weer elkaars rivalen en liggen in conflict met de
Bume). Iemand van buiten de stam vermoorden strekt deze onverschrokken krijgers
tot eer.
Daarvan getuigen de hoefijzervormige littekens op de ledematen waarmee
ze elke gedode vijand afturven. Opvallend genoeg leven ze in een soort symbiose
met de Kwegu; jager-landbouwers die honing, vlees, wild en riviertransport
verzekeren in ruil voor bescherming en runderen voor de bruidschatten. Beide
profiteren ze van deze relatie zonder afbreuk te doen aan de eigen identiteit.
En dan hebben we het nog niet gehad over de Banna, Erbore,
Konso, Borana, Galeb, Karo en Hamar uit de Omo vallei. De antropoloog Paolo
Navaresio neemt in Giansanti’s fotoboek uitgebreid de tijd om elk volk, de
gebruiken en de onderlinge verwantschappen en verschillen te duiden. Die
populair-wetenschappelijke invalshoek wordt aangevuld met Giansanti’s eigen
reisverslag. Dat maakt van Afrika een veelzijdig boek dat heel wat context
biedt om het uitgebreide aanbod aan kleurenfoto’s te duiden.
Dit staat in schril contrast met de luxe-cassette Ethiopia
waarin Hans Silvester de stammen van de Omo vallei meer als een onlosmakelijk
geheel benadert. De inleidende tekst van deel één ‘Customs and ceremonies’
geeft een globaal beeld van het leven in de Omo vallei, maar maakt weinig
onderscheid tussen de verschillende stammen. Sporadische tussentekstjes geven
wat duiding, voor de rest ben je op jezelf aangewezen om de verschillende
groepen te duiden.
Maar waar Giansanti’s composities meer het dagelijkse leven
beogen, richt Silvester zich op het portretteren van meer in het oog springende
details en composities. Waar die in het eerste deel betrekking hebben op
betekenisvolle gebruiken en rituelen, wordt in deel twee ‘Face and body decorations’
gekozen voor de puur esthetische kant van lichaamsdecoratie.
Het zijn de
kinderen die hier de hoofdrol krijgen: van jongsaf aangemoedigd om hun lichaam
met uiteenlopende kleuren en attributen te decoreren in navolging van de
gebruiken van de ouderen. Ze gebruiken daarvoor as en de vulkanische klei uit
de regio die een uitgebreid pallet van rode, witte en gele tinten biedt. Soms
beschilderen ze zich tot twee of drie keer per dag, alsof het om een
verkleedpartij gaat. Een bijzonder kunstzinnige portofolio.
Het bestaan van werken als African ceremonies van Carol
Beckwith en Angela Fisher heeft andere fotografen er niet van weerhouden om met
een eigen project de snel verdwijnende etnische wereld te inventariseren. Het
project ‘Vanishing worlds’ van Dos en Bertie Winkel beoogt culturen, dieren en
organismen die op het punt staan te verdwijnen op de gevoelige plaat vast te
leggen. Sinds de jaren ’70 reist het echtpaar de hele wereld af en maakte
reportages voor o.m. ‘National Geographic’.
In Verre schoonheid, haast een
staalkaart van de etnische kant van hun project, belichten ze kort culturen uit
Afrika, India, Zuidoost-Azië, Zuid-Amerika en Melanesië. Niet toevallig is de
bijdrage over Afrika de uitgebreidste en wordt er vooral aandacht geschonken
aan volkeren uit de Omo vallei en herdersvolkeren uit Kenia als de Dassanach,
Maasai, Samburu en Rendille. Bertie Winkels passie voor Afrikaanse juwelen
maakt echter dat een aantal afbeeldingen haast de allure van statieportretten
krijgen.
Die veelkleurige wereld staat haaks op de ingetogen
zwart-witfotografie van Jean-Baptiste Sevette in Bilad Al-Sudan. De met pigment
ingesmeerde gezichten krijgen een haast spookachtige verschijning wat het feit
dat het hier om een verdwenen herderscultuur gaat, extra in de verf zet. Sevette
werkte van 1967 tot 1982 als fotograaf voor de Zwitserse missie in Soedan. Zijn
jarenlange samenwerking met professor Charles Bonnet maakte dat hij met kennis
van zaken verschillende etnische groepen langs de Witte Nijl kon portretteren.
Vooral de Nuer, maar sporadisch ook de Dinka, Murle en de Anuak, worden
vereeuwigd in het schrale landschap. Toch zijn Sevettes afbeeldingen geen
typische foto’s uit het veldonderzoek, maar artistieke pareltjes, zoals Jean
Paul Barbier-Mueller in zijn voorwoord benadrukt. Stuk voor stuk composities
waarvan de hardheid van het bestaan en de ziel van de gefotografeerden van af
straalt.
Gianni Giansanti: Afrika : een fotografische reis van een
verdwijnende cultuur, Veltman Utrecht, 2006, 503 p. : ill. ISBN 9059204344.
Vert. van: Vanishing Africa. Distributie: Agora Uitgeverscentrum
Hans Silvester: Ethiopia : peoples of the Omo Valley, Thames
& Hudson London, 2007, 2 dl. : ill. ISBN 0500543356. Vert. van:
Les peoples de l’Omo. Distributie:
Exhibitions International
Bérénice Geoffroy-Schneiter, Bertie Winkel: Verre
schoonheid, N en L [S.l.], 2006, 343 p. : ill. ISBN 9085410207.
Vert. van: L’arte del corpo. Distributie: Nilsson & Lamm BV
Jean-Baptiste Sevette: Bilad Al-Sudan : the herders of the
White Nile, 5 Continents Milan, 2006, [144]p. : ill. ISBN 8874393296. Distributie: Antique Collectors’ Club Ltd
deze pagina printen of opslaan