De nulgraad van de japanofilie
Japanoloog, essayist en literair
vertaler Luk Van
Haute (1963) wil met zijn onderhoudend en instructief
non-fictieboek Japan. Schetsen uit het leven enkele hardnekkige clichés,
veralgemeningen en misvattingen over Japan de wereld uit helpen, of op zijn
minst nuanceren. Het al te vaak opgehangen beeld van de eigenaardige, dociele
Japanner, of van Japan als de ultieme homogene natie is niet meer of minder dan
een uitvinding, aldus Van Haute: ‘Wat sommigen ook mogen beweren over
homogeniteit, monocultuur en uniformiteit, de Japanse samenleving is even
divers als de Japanse keuken.’ Een bevlogen persoonlijk relaas van vijfendertig
jaar intense interactie met een tweede vaderland, ver voorbij de druilerige drievuldigheid
‘geisha, sushi, samoerai’.
Luk-san
Van Haute is voor iedere zichzelf respecterende japanofiel geen onbekende.
Hij is in de eerste plaats een begenadigd literair
vertaler en vertaalde met veel bijval werk van
ronkende namen zoals Kenzaburo Oe, Yasunari Kawabata, Haruki Murakami, Hiromi
Kawakami en Natsume Soseki. In 2015 ontving Van Haute de prestigieuze Filter
Vertaalprijs voor het door hem samengestelde en vertaalde Liefdesdood in
Kamara, in zijn genre een heus standaardwerk, dat de mooiste verhalen uit
ruim een eeuw Japanse literatuur bijeenbrengt. De filmwereld is een ander
expertisedomein van Van Haute. Wie wereldwijd filmfestivals afschuimt, zal hem
zeker al aan het werk hebben gezien: hij tolkte voor nagenoeg alle grote namen
uit de hedendaagse Japanse cinema. Een aantal onder hen wil enkel geïnterviewd
worden als ‘Luk-san’ tolkt. In het nog steeds te verkrijgen boekje Revival
van de Japanse film (2002) geeft Van Haute overigens zijn kijk op een
cinema die de laatste jaren met groeiend succes mee op de wagen van het aan
populariteit winnende japonisme wist te springen.
De afgelopen dertig jaar weten
de media Van Haute te vinden wanneer ze met een vraag over de Japanse samenleving
en cultuur zitten. Daarbuiten geeft hij regelmatig lezingen over Japan en zijn
vertaalwerk, telkens met flair en veel kennis van zaken. Na het behalen van een
doctoraat over het werk van Nobelprijswinnaar Kenzaburo Oe doceerde hij onder
meer aan de universiteiten van Leiden, Leuven en Gent en aan de Hogeschool Gent.
Het is duidelijk: Van Haute is meer dan goed geplaatst om een mening te hebben
over Japan. Dat die mening soms uitgesproken is, mag niet verbazen: het is net
een van de redenen waarom hij een veelgevraagde publicist is.
In 1984 trok Van Haute voor het
eerst naar Japan, vlak na zijn studie japanologie aan de Gentse universiteit.
Tussen 1986 en 1992 woonde en werkte hij er in de filmindustrie. Sindsdien
verbleef Van Haute vrijwel jaarlijks enkele weken of maanden in Japan, om
verschillende redenen en in diverse hoedanigheden: eerst als student aan de
universiteit in Tokio, als werknemer bij een productiehuis, als tolk of
vertaler, als academicus, als toerist, als privéleraar Engels en last but
not least als schoonzoon. Van Haute heeft in al die jaren honderden
Japanners leren kennen, uit alle bevolkingslagen en uithoeken. Ook heeft hij
steeds aandacht gehad voor de grote regionale verschillen die zich in het
uitgestrekte land manifesteren, ten bewijze bijvoorbeeld het hoofdstuk over het
zuidelijke eiland Okinawa in Japan. Schetsen uit het leven.
Zuihitsu en shasei
Dit alles maakt van Van Haute
zonder meer een geprivilegieerde waarnemer. In de tientallen stukken die hij voor
kranten en tijdschriften schreef, draait hij elke steen om en neemt nooit een
blad voor de mond. Het is een methodiek die Van Haute ook in Japan. Schetsen
uit het leven hanteert, in een vlot weglezende, beeldrijke stijl en — niet
onbelangrijk — met de nodige humor. Van Haute doet zijn aanpak uit de doeken in
een voorwoord:
‘Doorgaans neem ik als uitgangspunt een ontmoeting met een bekende of onbekende
Japanner, een belevenis op een bepaalde plaats, een roman of kort verhaal (al
dan niet door mezelf vertaald), of een film (waar ik zelf aan meewerkte, of van
een regisseur die ik leerde kennen). Via die aanzetten probeer ik licht te
werpen op bredere thema’s, voorzien van enige historische duiding en geplaatst
in een sociaal kader.’
Zo wil Van Haute tot ‘een staalkaart van de Japanse
samenleving’ komen, zonder te pretenderen dat zijn boek een alles verklarende
gids is: ‘alles wat u wilde weten over Japan in twintig handige hoofdstukken’
is het niet geworden. Precies door de grote diversiteit van de Japanse cultuur
is een pasklare conclusie of een alomvattende samenvatting immers onmogelijk.
Die grote verscheidenheid
heeft Van Haute met succes in de structuur en de vorm van zijn boek proberen
krijgen. Hij verwijst daarbij in zijn voorwoord naar het oud Japans literair
genre zuihitsu, vaak als ‘essay’ vertaald, maar volgens het verklarend woordenboek
‘teksten waarin je ervaringen, opgedane kennis, indrukken en dergelijke
neerschrijft zoals die in je opkomen’. Een bekend voorbeeld, mede omwille van
de verfilming door Peter Greenaway, is Het
hoofdkussenboek van Sei
Shonagon, een Japanse hofdame die tien eeuwen geleden leefde en een soort
dagboek bijhield, vol met beschouwingen en observaties over de natuur en het
hof, gelardeerd met tientallen lijstjes over de meest uiteenlopende
onderwerpen. Voor Van Haute behoort zijn boek tot dit bewuste genre omdat het
evenmin ‘een logisch opgebouwd betoog’ is, dat leidt ‘tot het onomstotelijke
bewijs van een algemene stelling’. De ondertitel voor zijn boek haalde Van
Haute dan weer bij shasei, een term die oorspronkelijk uit de
schilderkunst komt, maar later ook gebruikt werd voor haiku’s en proza, en
zoveel betekent als ‘schetsen uit het leven’. De nadruk in Van Hautes
Japan-boek ligt ook op observatie en registratie van wat je ‘echt’ ziet, zonder
je te laten leiden door voorgekauwde ideeën of fantasie.
Kakkerlakken en monocultuur
Japan. Schetsen uit het leven is ingedeeld in vier grote
thematische delen, niet zozeer in chronologische orde, maar eerder in een persoonlijk,
meer intuïtieve rangschikking, trouw aan het zuihitsu-genre. Elk deel krijgt een korte, samenvattende inleiding,
met uitgelichte hoogtepunten. Achterin ontbreekt helaas een verklarende
woordenlijst met veelgebruikte Japanse termen (die wel in de tekst worden
uitgelegd, maar enkel bij het eerste gebruik, wat soms leidt tot terugbladeren).
Het slothoofdstuk biedt een kijk op de uitdagingen waar de Japanners in het Reiwa-tijdperk
mee zullen te kampen krijgen: een tekort aan arbeidskrachten door de enorme
vergrijzing van Japan bijvoorbeeld, de leegloop van het platteland en de
algemene verrechtsing van de maatschappij, en daarmee gepaard een groeiend
nationalisme.
Het
eerste deel behandelt de periode waarin Van Haute in Japan terechtkwam, in het
midden van de jaren tachtig, met een studiebeurs van de Japanse overheid aan de
Universiteit van Tokio (de passages over het door kakkerlakken gedomineerde
studentenhuis zijn memorabel: ‘gokiburi was
een van de eerste Japanse woorden die ik aan mijn woordenschat toevoegde’).
Japan zat toen nog in de zogeheten ‘Bubbel’ (Baburu), een hoogtepunt van economisch herstel dat zich inzette na
de Tweede Wereldoorlog, de oliecrisis van de jaren zeventig overleefde en
piekte toen Van Haute zijn intrede deed: ‘In 1983 was Tokyo Disneyland opengegaan,
maar tijdens de Bubbel leek heel Japan wel één groot pretpark.’
Begin jaren negentig
spatte de Bubbel evenwel als een zeepbel uiteen, een recessie die Japan nog
steeds niet te boven is gekomen. Van Haute blikt terug op het keerpunt dat zich
situeerde ergens net voor en tijdens het openspatten van een ongebreideld
geloof in de toekomst. Hij heeft het onder andere over de Japanse obsessie om
te ‘internationaliseren’, zijn op het eerste gezicht frivole en balorige studententijd,
zijn korte carrière als privéleraar Engels, de door hem gretig bijgewoonde concerten
van alternatieve rock bands (Sheena
and The Rokkets weerklinkt sindsdien regelmatig bij
ondergetekende) en zijn avonturen als medewerker van een Japans
filmproductiehuis, met schimmige banden met louche financiers en de yakuza.
In deel twee weerlegt Van Haute
de mythe van de Japanse monocultuur, een uniforme cultuur waarin iedere afwijking
van de norm wordt afgestraft en het adagium ‘de spijker die uitsteekt, wordt
omlaaggeslagen’ zorgt voor eenheidsworst, kuddegedrag en vervlakking. Een
voorbeeld is de hardwerkende kantoorslaaf: zijn echt alle Japanse bedienden zo?
Of de ‘rare kwibussen’ met vreemde hobby’s die opduiken in reportages? Van
Haute gelooft eerder in de metropool Tokio als een broeihaard van subculturen
en haalt ter verdediging van zijn stelling de vreemde hoofdpersonages aan uit
Murakami’s romans: ‘Zij verzetten zich tegen het autoritaire keurslijf van de
uniformiteit en leiden hun eigen leven, zonder dat ze daarbij noodzakelijk raar
gedrag vertonen.’ Of het leven op het Japanse eiland Okinawa, met zijn vele
Amerikaanse legerbasissen en een eigen inheemse taal en cultuur.
Een gelijkaardig
cliché als de monocultuur is de overtuiging dat de Japanse samenleving ‘homogeen’
zou zijn, een maatschappij waarin iedereen tot de middenklasse behoort en er
weinig of geen migranten zijn. De personen die Van Haute in dit deel opvoert,
bewijzen dat Japan wel degelijk een land is met sociale en etnische
heterogeniteit en diversiteit. Zo is er het mooie verhaal van regisseur Lee
Sang-il, een derde generatie-Koreaan geboren in Japan, en een uitgebreid stuk
over de heterocliete en op zichzelf terugplooiende sumowereld, waar
buitenlandse kampioenen meer en meer de plak zwaaien.
Japanse zieltjes, natuurgeweld en uitdagingen
In deel
drie tackelt Van Haute de strijd om de Japanse ziel. Veelal wordt aangenomen
dat Japanners op het vlak van religie eclectisch en pragmatisch zijn: voor een
huwelijk wenden ze zich tot de shintopriester, terwijl dezelfde personen voor
een begrafenis een boeddhistische plechtigheid organiseren. Een belangrijk
onderscheid is dat het shintoïsme in Japan zelf ontstond, terwijl het
boeddhisme vanuit China kwam overgewaaid. Het katholicisme, ooit op straffe van
de dood verboden in Japan, werd eveneens geïmporteerd, zoals knap omschreven in
de roman Stilte van Shusaku Endo, zelf behorend tot de katholieke
minderheid. Van Haute heeft het hier onder meer over de ‘nieuwe religies’ en de
uitwassen ervan zoals de terroristische sekte Aum Shinrikyō,
berucht omwille van de aanslag met zenuwgas in de metro van Tokio in 1995. Ook
een bezoek aan het konijneneiland Okunoshima
komt aan bod, net als een boeiende vergelijking
tussen Kenzaburo Oe en Yukio Mishima wat betreft hun houding tegenover de
‘goddelijke’ keizer.
In het slotdeel neemt Van Haute de natuur als leidraad, in het bijzonder verwoestende
natuurfenomen zoals aardbevingen en tsunami’s, noodlotskrachten waar de
Japanners mee hebben leren leven. Hij doet verslag van zijn bezoek aan Kobe,
nauwelijks vijf maanden na de bijzonder zware aardbeving op 16 januari 1995.
Zestien jaar later, op 11 maart 2011, sloeg het noodlot nog harder toe, met een
aardbeving gevolgd door een tsunami, die tot overmaat van ramp de kernreactor
in de centrale van Fukushima tot ontploffing bracht. Van Haute geeft een
boeiende analyse van hoe Japan en de Japanners tegenover ‘de nucleaire god’
staan, voor én na de ramp, met als moreel kompas Haruki Murakami, die de
naweeën van Fukushima wijdt aan menselijke fouten en het onvergeeflijk vindt
dat Japan als enig door atoombommen gebombardeerd land zo onvoorzichtig kon
omspringen met kernenergie. Van Haute sprak met verschillende mensen uit de
regio van Fukushima: het is schrijnend om te lezen hoezeer zij zich door de
overheid in de steek gelaten voelen.
De aantrekkingskracht tot Japan
blijft onverminderd groeien, het toerisme was er tot op heden nog nooit zo
groot. Die massa’s toeristen keren terug naar hun thuisland met een beeld van
Japan dat hopelijk verschilt van de clichés die ze bij de start van hun reis
meezeulden. Japan. Schetsen uit het leven
zal in de smaak vallen bij een breed publiek: niet alleen zij die al
meerdere keren in Japan waren, maar ook potentiële Japanreizigers. Van Haute’s
boek heeft voor beide groepen meer dan genoeg te bieden. Uiteraard ontbreekt
een aantal vastgeroeste
ideeën over Japan of krijgen ze maar een korte
vermelding, daar is de auteur zich zeker en vast van bewust blijkens zijn
voorwoord. ‘Schetsen uit het leven’ is dan ook de perfecte ondertitel om dit ‘gemis’
te verantwoorden, mocht dit al nodig zijn. Een schets impliceert immers
onvolledigheid en onvolmaaktheid, een eerste aanzet als basis voor een nog
verder uit te werken stadium.
Van Haute slaagt hoe dan ook moeiteloos in zijn initiële
opzet om een boek over Japan en Japanners te schrijven zonder te verzanden in algemeenheden
en stereotypes. Omdat hij zijn bevindingen en waarnemingen nauwgezet plaatst in
een breder historisch en sociaal-politiek kader, neemt de anekdotiek nooit de
overhand. De kleurrijke figuren die hij laat opdraven, geven een representatief
beeld van een onbekend Japan. Wie beweert dat deze individuen Van Haute’s kijk
op het land hebben bepaald, heeft het bij het rechte eind. Tegelijkertijd
bevestigen ze met dergelijke uitspraken zijn stelling dat Japan een land is dat
veel heterogener is dan de meesten — niet het minst de Japanse overheid — ons
willen doen geloven. Japan is inderdaad even divers als zijn keuken en dat is
maar goed ook.
Luk Van Haute: Japan. Schetsen
uit het leven, Lannoo, Tielt 2019, 318 p., ISBN 9789401446075
deze pagina printen of opslaan