Wat
een romandebuut, wat een inventieve themabehandeling! Gómez Bárcena is een Peruaanse
dertiger die zowel literatuurwetenschap als geschiedenis en filosofie studeerde
en die deze vakgebieden in zijn eersteling allesbehalve ongebruikt liet. Woordspel
tegenover realiteit, literatuur versus leven, historisch materiaal en verbeelding:
hij vermengt ze allemaal, verwerkt ze tot een sterk verhaal dat deels stoelt op
waarachtige gebeurtenissen maar gevat zit achter een (groten)deels fictieve inkleding.
Historisch is de ietwat aparte
Spaanse dichter Juan Ramón Jiménez, die centraal staat in het gebeuren; dat is eveneens
het geval voor de convulsieve maatschappelijke context die de Peruaanse
hoofdstad Lima kenmerkte bij de aanvang van de 20ste eeuw, wanneer
het verhaal zich afspeelt. Zelfs de briefschrijverij die het voorwerp uitmaakt
van deze roman, zou een historisch gegeven zijn.
Met deze nawijsbare omgeving als kader concipieert de
auteur twee speelse twintigers, riante rijkeluiszoontjes die rechten studeren
(nou ja) aan de universiteit van Lima maar die voor de rest gepatenteerde nietsnutten
zijn. De ene, José, is de welstellende nazaat van een glorieuze familie-in-verval,
de andere, Carlos, is de zoon van een omhooggevallen rubbertapper; beiden zijn kommerloze
levensgenieters met een ongedefinieerde interesse voor poëzie, maar die zélf gespeend
zijn van talent.
Vanuit hun bewondering voor de
Spaanse dichter komen zij op het idee om hun idool aan te schrijven in de hoop
van hem een gedicht inclusief opdracht los te peuteren. En hoeveel groter zou
hun kans op slagen wel niet zijn mocht die brief door een vrouwelijke fan worden
geschreven! Zo bedenken ze de fictieve figuur Georgina Hübner, een romantische creatie
die in haar brieven aanvankelijk enkel bewondering voor de Spaanse dichter uitstraalt,
maar gaandeweg meer intimiteiten met hem begint uit te wisselen. Als
uiteindelijk ook de vrienden van José en Carlos bij het spelletje betrokken
raken loopt de ‘grap’ uit de hand, en belanden ze op een point of no return : de dichter laat weten dat hij van plan is naar
Peru af te reizen om Georgina, op wie hij intussen hartstochtelijk verliefd is,
in levenden lijve te ontmoeten… De enige haalbare oplossing die de twee nog
rest is: Georgina te laten overlijden, aan tuberculose bijvoorbeeld.
Maar intussen heeft
Georgina veel meer betekenis gekregen dan enkel die van een fake handpop. Vooral bij Carlos hakt de
wending die het briefschrijven aanneemt, er stevig in. Hij wordt keihard geconfronteerd
met traumatische belevenissen uit zijn jeugd en zijn puberaal verlopen seksuele
ontgroening. Terwijl de focus in het eerste deel van het boek nog verschuift
van de ene persoon naar de andere, zuigt in het laatste deel Carlos alle
aandacht op. Je zou kunnen zeggen dat Carlos, anders dan de veel oppervlakkiger
José, Georgina ‘assimileert’. ‘Het zijn niet wij die de romans schrijven, het
zijn de romans die ons schrijven’, filosofeert de ingehuurde liefdesbrievenschrijver
Cristóbal, en misschien slaat hij daarmee in vele opzichten wel de nagel op de
kop.
Gómez
Bárcena’s roman vertelt een verhaal dat inderdaad ‘in vele opzichten’
exemplarisch kan worden genoemd. Carlos bedenkt dat hij méér dan de
liefdesgeschiedenis van Juan Ramón en Georgina aan het schrijven is: ‘hij
schrijft over zijn eigen leven en over dat van iedereen; het leven van heel
Lima’. Dat leven heeft veel gezichten: het omvat het kommerloze leven van de
twee protagonisten en beider familieclans met hun dedain voor al wat hun klasse
aantast, maar ook dat van de stakende arbeiders die amper twee sol per dag
verdienen, de Poolse hoertjes die nooit uit hun schulden geraken, de inlanders
die op de rubberplantages onmenselijk uitgebuit worden. Met het briefverhaal
als leidraad laveert Gómez handig langs deze toestanden heen, niet zonder
Carlos ermee te besmetten, zodat het hem niet langer moeilijk valt om de harde beslissing
te nemen: Georgina moet dood.
Gedurende het hele verhaal
blijft Gómez Bárcena, in zijn hoedanigheid van alles controlerende verteller, subtiel
de touwtjes in handen houden. In een overigens strak op het gebeuren
toegespitst relaas beperken zijn tussenkomsten zich meestal tot een licht
ironisch ‘misschien’ hier of een ‘wie weet’ daar. Maar ook
al rollen de gebeurtenissen onstuitbaar af en aan, de auteur verdwijnt nooit
helemaal uit beeld. Het verhaal zelf is zodoende de exponent geworden van zijn
eigen overtuigingen. Die van een historicus, van een literator, van een
filosoof. Een visitekaartje als het ware. Het maakt deze gedreven Peruaanse roman
toch wel heel bijzonder.
Juan Gómez Bárcena: De hemel
boven Lima, Wereldbibliotheek, Amsterdam 2019, 288 p. Vertaling van El cielo de
Lima door Peter Gelauff. ISBN 9789028427457. Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan