Bij uitgeverij
Vleugels verschenen op hetzelfde moment twee boeken van de Duitse auteur Arno
Schmidt (1914-1979): Enthymesis of H.I.J.H. en Uit het leven van een faun.
Dit laatste boek is een korte experimentele roman uit 1953. Later werd het,
samen met Brand’s Haide en Schwarze Spiegel, als deel van de
trilogie Nobodaddy’s Kinder gepubliceerd. In het nawoord wordt de geschiedenis
van deze trilogie geschetst door vertaler Jan H. Mysjkin.
Bij Schmidt laat een verhaal
zich niet zomaar vertellen. Om de handeling en de innerlijke monoloog te kunnen
weergeven, bedient Schmidt zich van fragmentarische ‘snapshots’ of ‘kakelbonte
beeldtegels' omdat het leven zelf geen ‘continuüm’ is en zich daarom niet laat
vatten in klassieke vertelstructuren. De vorm kan niet anders dan zich aan te
passen aan de grilligheid van het bestaan. Schmidt schrijft: ‘Maar als
majestueus golvend lint kan ik mijn leven niet aanvoelen; niet ik!’ Dus daarom
enkel brokstukken en flarden. De zogenaamde grote geschiedenis is niet
interessant:
‘“Grote"
geschiedenis betekent niets: koud, onpersoonlijk, niet overtuigend, schetsmatig
(vals bovendien): “privé-oudheden" moet ik hebben; daar is leven en
geheim.’
Het
boek bestaat uit drie delen. De eerste twee delen spelen zich af in 1939,
tijdens de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog. Het laatste deel is gedateerd Augustus/September
1944. Heinrich Düring, de ik- figuur die gemeenschappelijke eigenschappen
vertoont met Schmidt, is afdelingschef bij het districtsbestuur van Fallingbostel.
Hij is begin vijftig, heeft een vrouw die hem seksuele diensten weigert, een
zoon die op school geïndoctrineerd wordt door de ‘galmende charlatanerie’ van
het nazisme, en een puberende dochter over wie de lezer weinig te weten komt. Het
buurmeisje, even oud als zijn dochter, betovert hem. Ondertussen spuwt de
ik-figuur zijn gal over nazisme, militarisme en religie.
Dürung wil vluchten van zijn
familiale situatie, zijn saaie job en het nazisme. Hij vlucht in de literatuur
van expressionistische auteurs als Christoph Martin Wieland en August Stramm,
in een seksuele relatie met het buurmeisje en in zijn werk. Met afschuw ziet
hij het nazisme de maatschappij overnemen: ‘Wat daar bruin tekeergaat ,
marsliederen burlt, en geestdriftig keukenmeidenwoorden ruilt, is mijn volk
niet! Is het volk van Adolf Hitler!’ Hij biedt echter geen verzet. Hij vlucht
in een nieuw project, hem aangeboden door zijn overste. Hij dient een archief voor
de geschiedenis van het district aan te leggen. Daarvoor moet hij alle historische
documenten van het district bijeenbrengen, schiften en ordenen. Zo komt hij op
het spoor van de Franse deserteur Jacques Thierry, die ‘moet geleefd hebben als
een faun, grillig, een en al gespitste oren’ en die zich jarenlang moet hebben
verstopt in de Lünerbergerheide. Met deze deserteur uit de Duits-Franse oorlog
zal de ik-figuur zich vereenzelvigen. Hij bouwt een hut om zich te beschermen
en zich terug te trekken met het buurmeisje.
Elk deel van het boek bestaat
uit korte alinea’s, die beginnen met één of enkele cursief gedrukte woorden,
gevolgd door een leesteken, veelal een dubbelpunt, soms ook een ander. Daarna
volgt de resterende tekst van de alinea. Tussen de alinea’s is geen witregel.
Een voorbeeld:
‘De meid in paarse kiel keerde de emmer met geel glinsterend afvalwater
om zodat haar zwarte vliegen daarbeneden murmelden. Blauwgenerfde kool en
slappe uienstekels. Weer mepte de kwieke deur: en bezegelde de stilte. Mooi.
(Stilte: mooi!)
Windsnuiten woelden alom in het gras en snorkten, blauwe
frislingen, een beetje rond, met ademteugjes. Een hond sprong met vier poten
tegelijk uit zijn planken puntgevel en bafte heen en weer zodat de keten
ratelslangde en luchthapte: “Gdag, Herr Vehnke!” (In Rethem.)’
Meteen valt de
vreemdsoortige taal op. In het citaat valt op dat de kool ‘blauwgenerfd’ is;
dit is geen correct Nederlands woord, maar iedereen begrijpt wat ermee wordt
bedoeld. Dit is ook zo met het woord ‘bafte’, waarin een letter ontbreekt. Een
voorbeeld van het afleiden van werkwoorden uit zelfstandige naamwoorden is ‘ratelslangde’.
Verder is ‘luchthapte’ een samenvoeging van een zelfstandig naamwoord met een
werkwoord. ‘Gdag' is dan weer een samentrekking. De hond zit niet in een hok
maar in een ‘planken puntgevel’. In het nawoord wordt dieper ingegaan op de
vele creatieve manieren waarop Arno Schmidt de taal naar zijn hand zet.
Arno Schmidt wordt door velen bewonderd en omwille van
dezelfde reden door anderen geminacht: zijn radicaal experimentele en beschouwende
stijl. Schmidts werk wordt tot de expressionistische school gerekend. Zelf
noemde hij zijn schrijfwijze ook wel pointillistisch. Hij zet hier en daar woordstippen,
die vormen een lijn, de lijn blijkt plots een vlak en het vlak de hand, de hand
een deel van het lichaam en het lichaam blijkt een schilderij. De lezer kan bij
Schmidt nooit passief zijn, hij dient een intellectuele inspanning te leveren
om het verhaal mee vorm te geven. Wie bereid is om dat te doen, beleeft een wondermooie,
radicale en volstrekt unieke literaire trip.
Arno Schmidt: Uit het leven van
een faun, Uitgeverij Vleugels, Bleiswijk 2020, 136 p. Vertaling van Aus dem
Leben eines Fauns door Jan. H. Mysjkin. ISBN 9789078627999
deze pagina printen of opslaan