Nir Baram publiceerde in 2016 Een land zonder grenzen,
het verslag van zijn reis door de bezette gebieden. Omdat hij erin slaagde
zonder filter de opinies, gevoelens, angsten en verwachtingen van zowel de
Palestijnen als de settlers en de andere Joodse Israëli’s weer te geven, kreeg
de lezer waarschijnlijk voor de eerst keer een realistisch idee van de
uitzichtloosheid van de situatie. Waar David Grossman in 1988 met Over de grens (Veen) nog de komende
Palestijnse opstand voorspeld had, toonde Nir Baram bijna dertig jaar later de
toenemende uitzichtloosheid van het conflict aan.
Het is waarschijnlijk een
toeval, of een gemeenzame gevoeligheid voor het landschap, dat deze ‘gele wind’,
hier ‘gele mist’ genoemd, een heel bijzondere fysieke en symbolische rol speelt
in dit nieuwe boek van Baram: het is de wind die het stof in de wadi van hun
jeugd laat opdwarrelen en alles ondoorzichtig en onduidelijk maakt.
Wat hier verteld
wordt, is een merkwaardige vriendschap tussen Jonatan, die het intussen tot
erkende auteur geschopt heeft en zijn verhaal daarom ook begint in een
hotelkamer voor congresdeelnemers in Mexico City en Joël, de man die nooit het
huis van zijn ouders heeft kunnen verlaten, en ten slotte bewust en vol ironie
uit het leven stapt.
Het verhaal, dat voortdurend van periode verandert, begint met hun
vriendschap op de lagere school, hun verhouding met de andere jongens en
meisjes van hun blok en de gezworen vijanden uit ‘de hoge torens’. De meisjes
spelen de hele tijd een soort van Grieks koor: ze voelen de dingen juister en
vollediger aan dan de jongens, maar ondanks de grote rivaliteit tussen de
jongens om enkelen van hen kunnen zij weinig meer doen dan waarschuwen en
troosten.
Jonatan
en Joël hebben namelijk een eigen fantasiewereld opgebouwd, waarin ze heer en
meester zijn en als het ware een parallel leven leiden dat zij volledig onder
controle hebben. Joël, de verstandigste en gevoeligste van de twee, heeft al vroeg
door dat ze zich in feite uit de echte wereld terugtrekken. Alleen is het
Jonatan die er door zijn schrijven en zijn succes als auteur enigszins uit
geraakt, terwijl Joël weet dat hij nooit aan die ambivalentie tussen droom en
werkelijkheid zal kunnen ontsnappen.
De tweede fase, die voortdurend
in brokken terugkomt, is het laatste jaar middelbaar, vlak vóór de legerdienst,
waar in feite weinig over gezegd wordt. Tijdens de derde en laatste fase zijn
ze dan dertigers geworden, maar ze blijven op bijna dezelfde manier hun dialoog
voeren als tijdens de kindertijd. Deze dialoog is fascinerend en zo elliptisch
dat alleen zij, en ook niet altijd, begrijpen wat de ander bedoelt of waarom er
lange periodes van vervreemding kunnen ontstaan. De zelfdoding van Joël mag dan
wel voor hem ‘het einde van de nacht’ geweest zijn, het is duidelijk dat dit
nog lang niet het einde voor Jonatan kan zijn, en je vraagt je als lezer af hoe
het nu verder moet. Drie korte voorbeelden ter illustratie:
(Tijdens hun lagere schooltijd.)
‘Ben je gek geworden? riep Joël uit, en hij keek hem boos aan, ‘Ik
was halverwege’.
‘Dat was je niet’, zei hij.
‘Bekijk
het maar,’ zei Joël, ‘Ik ga naar huis,’
‘Gaat het wel goed met je’
Hij greep Joël bij de schouder; hij was sterker, dat wisten ze allebei.
‘Ja hoor,’ beaamde Joël ongeduldig.
‘Hoe goed dan?’
(Als laatstejaars op
de middelbare school.)
Joël
wreef in zijn handen en klaagde over de verwarming in de auto. Jonatan dacht:
Joël beweegt te veel, dat is irritant.
‘En waar gaan we eigenlijk
naartoe?’ vroeg Joël vrolijk.
‘Wé gaan nergens naartoe’ snauwde
hij.
‘Want je wilt alleen zijn met de nieuwe vriendin?’
‘Misschien.’
‘De nieuwe vriendin uit Herzlia?’
‘Uit
Tel Aviv.’
‘De schone Jaära.’
‘Juist.’
‘Mijn
kinderen, geloof in de jeugd,’ zong Joël.
(Tegen het einde).
‘Je
zei dat je niet eeuwig in de geul wilde blijven liggen.’
‘Nou ja,
dat is duidelijk.’ Joël stond op. ‘Dat wilde ik inderdaad niet, maar kijk eens
om je heen.’ Hij hief zijn hand op en liet hem met een boog heel Beet Hakerem
bestrijken, van de plek waar ooit een bos was tot aan de militaire fabriek. ‘Als we de zaak simpel formuleren, is de
waarheid dat jij het park bent en ik de wadi.’
‘Jij wordt weer de
oude, dat is volstrekt duidelijk.’
‘Duidelijk aan jou?’
‘Aan iedereen die je kent.’
‘Zweer je dat?’
‘Natuurlijk,
ik weet het zeker.’
‘Zweer je het bij je kind?’ Joël keek hem
spottend aan en greep meteen zijn arme vast.
Zo gaat het de hele tijd door,
en daartussen beleven we met Jonatan de langzame aftakeling en dood van zijn
moeder en, heel in de verte, de spanningen tussen Joden en Palestijnen, de
urbanisatie van hun buitenwijk aan de rand van de woestijn en de verandering
van Israël tussen de jaren 1980 en vandaag. De quote van A.B. Yehoshua vooraan
in het boek is terecht: het is bij wijlen een wrede roman vol briljante
inzichten, en naarmate je die constante confrontatie tussen de twee vrienden
meemaakt geraak je er ook in verstrikt. Maar wellicht is dat het geheim van
goede literatuur?
Nir Baram: Aan het eind van de nacht, De Bezige Bij, Amsterdam, 2020, 375 p.
ISBN 9789403172507. Vertaling van Jekitsa door Hilde Pach.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan