Hij raast tegen 160
per uur in een ‘geleende’ jeep naar het noorden, waar het warm en veilig en
geheim is. In Magnet wacht zijn liefje op hem, dat hoopt hij tenminste. Jackson
‘Jaxie’ Clackton, 15 jaar oud, komt recht uit de zoutwoestijn van
West-Australië en na maanden te hebben rond gezwoegd in de ruigte is rijden
over het asfalt alsof hij ‘door de ruimte zweeft. Als een flitsende pijl van
licht.’ Zijn oude leven is voorbij, hij weet nu wat hij wil, voor het eerst. En
hij gaat het voor mekaar krijgen, dus loop hem verdomme niet in de weg.
Jaxie heeft de bush overleefd,
en voordien al – wat niet min is -- zijn jeugd. ‘Kapitein Kloothommel’, alias
zijn vader, had handen als mokers en haalde er, liefst totaal onverwacht en
zonder reden, mee uit naar Jaxies hoofd. ‘Vijf minuten genade in dit land […]
en je krijgt een wonder’, zei zijn moeder als de regen de rode kransbloemen uit
het dorre zand liet opschieten. Maar zelfs vijf minuten genade zijn Jaxie niet
gegund. Zijn moeder kijkt toe hoe haar kind verrot geschopt wordt, biedt geen
bescherming en deelt zelf mee in de klappen. Jaxie evalueert haar keuze – als
het al een keuze was – om ondanks alles bij haar man te blijven zo:
‘Zij was degene met
lef. Ze bleef voor mij, had ze gezegd. En je weet niet hoe dat is, dat zoiets
goeds en zuivers je zo’n smerig gevoel kan geven.’
Zij blijft voor hem, hij houdt vol voor haar. Of misschien
had hij zich beter van kant gemaakt, bedenkt hij, dan was zijn moeder vrij
geweest om te gaan. Ook voor haar geen genade, dus, ze krijgt kanker en sterft
een langzame, pijnlijke dood. Voor Jaxie ,die het moet aanzien, was het een
soort verlossing wanneer zijn vader er zo op los ramde dat er geen gevoel meer in
hem overbleef.
‘Ik bad om moed en bleef bang.’
Jaxie is
beschadigd door het geweld, zijn taal is elementair en onbehouwen, maar zijn
stem is aangrijpend. Er klinkt intelligentie en bij momenten een rauw soort
tederheid in door, en vooral een hopeloze hunker om aan de brutaliteit en de
schamelheid van zijn leven te ontkomen. Maar hij is ook grillig en agressief,
en wordt door iedereen gemeden. Behalve door Lex, zijn nichtje, die zijn liefje
wordt, wat even weldadig is in zijn verklote leven als de rode kransbloem in de
verdroogde natuur.
Wanneer hij zijn vader op een avond dood aantreft – hij werd verpletterd
door de pick-up die hij aan het repareren was – weet Jaxie maar één ding en dat
is dat hij weg moet. In het dorp zullen ze namelijk denken dat hij die ouwe
eindelijk te grazen heeft genomen. Iedereen wist tenslotte dat hij daar alle
reden voor had. Zijn fundamenteel wantrouwen in mens en samenleving, die hem
tenslotte nooit enige bescherming hebben geboden, doet hem vluchten in de bush.
Hij is te voet en weet niet hoe hij moet overleven. De wildernis is dan wel levensgevaarlijk
als je niet voorbereid bent, maar de dreiging die van mensen komt, is groter.
Na een paar
dagen zwerven, drijft gebrek aan water hem er toe het gezelschap van Fintan
MacGillis te accepteren, een gewezen priester, die vanwege een niet nader
gespecifieerd misdrijf naar een herdershut in de wildernis is verbannen. Twee
keer per jaar komt er iemand langs om hem te bevoorraden. Jaxie heeft water,
voedsel en onderdak nodig, Fintan vooral aanspraak en ze sluiten een onwillig
verbond. Jaxie vindt Fintan bloedirritant en kan hem het grootste deel van de
tijd wel de hersens inslaan, maar gaandeweg ontwikkelt hij een gevoel van
verantwoordelijkheid voor de kwetsbare en in zijn ogen naïeve man.
Jaxie laat een
vreemde en intense mix van gevoelens zien. In al zijn brutaliteit en agressie toont
hij zich ook integer en hij gelooft rotsvast in het ophouden van waarden. Hij
is permanent bezig met zelfevaluatie, weegt zijn persoonlijke ethiek en
verantwoordelijkheid af tegen wat zijn ongenadige leven hem geleerd heeft.
Mensen worden gevormd door hun omgeving, door hun sociale
context en door het landschap. Dat is de grondtoon in Tim Wintons oeuvre. De
wildernis, meer bepaald de verlatenheid en de ruigheid van West-Australië, waar
de schrijver thuis is, speelt een belangrijke rol in zijn romans. In De herdershut worstelt Fintan met zijn
geweten en hij heeft soms het gevoel dat de natuur hem ter verantwoording
roept. Hij wil de illusie dat de wildernis hem beschermt, nochtans blijven
koesteren. Jaxie daarentegen ziet gevaar in elke stap die hij zet. Illusie en
verbeelding spelen de beide personages parten. Het landschap is verraderlijk. Jaxie
slaat in paniek op de vlucht voor een luchtspiegeling, maar het reële gevaar dat
de eindeloze leegte van de woestijn verbergt, ziet hij pas als het te laat is.
Veiligheid
bestaat niet, Jaxie heeft er ook nooit in geloofd. Hij is doordrongen van
angst, pijn en geweld, én van zijn eigen falen:
‘het
maakt niet uit hoe slim je bent, en ook niet hoe voorzichtig je bent of hoeveel
mazzel je hebt. Je maakt altijd weer dezelfde fouten. En daardoor werk je
jezelf in nesten en doe je mensen pijn.’
De herdershut loopt uit in een apocalyptisch slot. Jaxies
overwinningsroes als hij de beschaving weer bereikt, is een hopeloos soort
triomfalisme. Hij is in een destructieve spiraal van geweld terechtgekomen. Zoals
vaak bij Tim Wintons personages, blijkt hij, zijn vlucht, zijn intelligentie en
zijn moraliteitsbesef ten spijt, gevangen te zitten in de wereld waar hij uit
voortkomt.
‘Wat
ben ik dan wel? Iemand die je niet ziet aankomen, dat ben ik. Iets wat je je
bijna niet kan voorstellen.’
Winton puurt lyriek uit de bruutheid van Jaxies bestaan en geeft
zijn basale taal een soms ondoorgrondelijke eloquentie, die overweldigt en
verontrust. De herdershut is een zinderend
en ontstellend boek. Onbarmhartig en prachtig, zoals de ruigte van
West-Australië.
Tim Winton: De herdershut, De Geus, Amsterdam 2020, 284 p. ISBN 9789044541939.
Vertaling van The Shepard’s Hut door Molly van Gelder. Distributie L&M
Books
deze pagina printen of opslaan