Laat Jacob maar zwerven als Kaïn
In een interview met Boekwijzer (2016) werd Koos Meinderts
gevraagd naar zijn gedachten over de dood. ‘Als ik het voor het zeggen had zou
ik langzaam willen oplossen in de mist. Langzaam verdwijnen. Dat zou fijn
zijn.’ Misschien was hij toen al met dit boek bezig (het was al aangekondigd
voor januari 2018), de tekst komt er bijna letterlijk in voor. Bij een
overpeinzing aan zee van Jacob, het belangrijkste personage van Mist.
Deze Jacob
wordt getoond in een belangrijke periode van zijn leven, waarin hij vooral
zeker weet dat hij het eiland snel gaat verlaten. Het eiland dat elk jaar twee
hoogtepunten kent: de Dag van de Ansjovis en de Dag van het Schaap. Er wordt gedanst,
gezopen, een beetje gevochten en verder gezopen. Tot zover het vertier.
Zijn vader, ook Jacob
geheten, zal binnen niet al te lange tijd sterven, zijn oom Willy probeert hem
op het eiland te houden door werk in de fabriek voor hem te regelen. Hij komt
van God los (mede dankzij zijn verzet tegen deze kwezelige oom, die eigen,
schuingedrukte tekstjes krijgt waarin hij tot God spreekt) en worstelt met zijn
seksualiteit. Jacob wil bovendien zijn aanvankelijke grote liefde Lucia
loslaten, maar later maakt hij (zelf een moetje) haar zwanger. Ten slotte moet
hij zijn houding bepalen tegenover schoolmeester Adams en de nieuweling en
buitenstaander op het eiland, Maria Simons.
Deze Maria is juist van de wal
gekomen om op het eiland een nieuwe start te maken. Haar benauwden het brave
familieleven en de levenloosheid van het huwelijk, ze raakte aan de drank en
verloederde. Zij ervaart het eiland, na een verhuizing naar een opgeknapt
kusthuis, als zuiverend en glijdt elke morgen de zee in, ‘naakt als een vis’.
Schoolmeester
Adams is de verbindende figuur, ook tussen de twee. Niet alleen kent hij alle
kinderen en hun ouders, maar vooral: hij is eilander maar ook ‘van de wal’,
waar hij een vaste vriend heeft.
In het werk van
Meinderts is de zee nooit ver weg. Vrienden worden er groot, geliefdes spoelen
aan of komen aangevaren, of ze verdwijnen. De tijd is vaak de onbestemde van
het sprookje, anderszins vaag of een licht nostalgisch gestuurd verleden. Als
ik me niet vergis, probeert hij (eerste doopnaam Jacobus, derde Maria) het
gevoel boven te halen van hoe het was puber/adolescent te zijn in de jaren zestig
van de vorige eeuw. Nog verbonden met het sparen van spannende productplaatjes,
maar zich al hevig bewust van de lokkende vrije wereld. En dus met een diepe
walging voor wat vastgeroest is, de verzekerde toekomst, waarin je aan tafel
een gesprek (zonder ironie!) kunt voeren over het verschil tussen een slavink
en een blinde vink. Als Jacob door een toevallige aanraking met de prille
borsten van Lucia de puberteit in wordt gekatapulteerd, is zijn beeld van de
ideale vrouw gebakken aan dat van de sinaasappelplaatjesmeisjes, in verre
exotische oorden. God bestaat niet of is dood. Er is niks dat een heftiger
bestrijding verdient dan burgerlijkheid.
In het oproepen van dat gevoel,
is er weinig plaats voor psychologie, en ook niet voor een ommekeer. Jacob
verliest zijn dwarsigheid niet, een goede keuze. Het liefst lijkt hij op de
zwerver Kaïn, en ‘als verloren schaap’ wenst hij niet te belanden op de
schouder van de Goede Herder. Het motief van het schaap wordt overigens wel wat
vet aangezet in de roman. Behalve met de Dag van het Schaap en het verloren en
door Jezus geredde schaap, komt het beest zo vaak om de hoek kijken, letterlijk
en in talrijke vergelijkingen, dat je, zoals ooit Freek de Jonge tegen de Nederlandse
Spoorwegen riep, wil zeggen: ‘Ja, dat weten we nou wel!’
Maria overigens vindt haar eigen
oplossing (die zorgvuldig voorbereid wordt) als ze opnieuw afglijdt.
Opvallend in de roman
is de naamgeving. God mag dan dood zijn, in de namen verwijst Meinderts
opvallend vaak naar de Bijbel. Jacob Danielsen en Maria Simons, met voor- en
achternaam, meester Adams, caféhouder Samuels, broer Benjamin en zus Kirsten. Jacobs
vrome oom juist niet. Lucia krijgt de naam van een katholieke heilige, die, geheel
anders dan ‘onze’ Lucia juist niet wil trouwen en kinderen krijgen. Meinderts
weeft er nog mooi een engelmotief tussen.
Het boek is in de markt gezet als
werk voor volwassenen, maar het zou zomaar kunnen dat het uiteindelijk
eenzelfde ‘twijfelgeval’ wordt als Lang zal ze leven en De zee zien,
op Meinderts website zowel genoemd bij zijn kinderboeken als die voor
volwassenen. De hele (hier en daar erg geestig, soms wat clichématig gebrachte)
discussie over het burgerdom wordt nu heel anders gevoerd, en zal bij de oudere
lezers herkenning opleveren. Hetzelfde geldt voor de rol van de godsdienst. Jongere
lezers zullen echter (ook) goed kunnen meegaan met Jacob, wiens emoties echt
getoond worden.
Het boek leest voor iedereen in
elk geval als een trein, opgezet in strakke, snelle scènes. Het is iets minder
een eilandboek dan het achterplat belooft (‘Misschien de echte hoofdpersoon’).
Ja, er is de zee, er is de wal, er is het eiland als symbolische ruimte. Maar verder
heeft de beschreven kleine gemeenschap te veel bekends om echt speciaal te zijn,
met z’n tegenstelling dorp-stad en de typische ‘helden’ van vroeger: de
meester, de geestelijk leidsman, de cafébaas, de kwezel, de buitenstaander, de
voortijdig zwangere, de opstandige
‘Schapen lijken wit, tot het heeft gesneeuwd, pas dan zie
je dat ze eerder geel zijn’, constateert Jacob ergens. Annette Fienieg, die
ongetwijfeld (ook) vond dat het schaap belangrijker was dan de ansjovis, zette
vast mede hierom een gelig schaap op het fraaie voorplat, onder de als mist
gevangen letters. De vis vind je, een heel stuk kleiner, als vignetje boven elk
hoofdstuk.
Koos
Meinderts: Mist, Hoogland &
Van Klaveren, Amsterdam 2020. 224 p. ISBN 9789089672933
deze pagina printen of opslaan