Dat nationale literaturen – in tegenstelling tot wat lange tijd
als principe werd gehuldigd – geen eilanden zijn die geheel op zich bestaan, is
tegenwoordig algemeen aanvaard. Literaturen komen met elkaar in contact, lenen
elementen van elkaar (onder meer via vertalingen en bewerkingen), staan open of
net niet voor invloeden van buitenaf. Die contacten kunnen systematisch zijn,
ofwel sporadisch en nogal individueel. De invloed van de Amerikaanse literatuur
op wat vandaag in onze contreien gebeurt, is onmiskenbaar bijzonder groot, maar
tegelijk zijn er dichters voor wie persoonlijke contacten met hun Amerikaanse
collega’s bijzonder productief zijn gebleken (bijvoorbeeld in het geval van de
vertegenwoordigers van de zogenaamde ‘documentaire’ poëzie). Dat besef van open
grenzen heeft ertoe geleid dat heel wat onderzoekers zich concentreren op
dergelijke vormen van uitwisseling, van promotie en verspreiding via de import
van buitenlandse teksten en modellen maar ook concreet via de studie van
literaire vertalingen.
Dat vergelijkend perspectief ligt ook aan de basis van de
bundel Zwemmen in talen. De
samenstellers brachten aan aantal bijdragen bij elkaar waarin die comparatieve
relatie van de Nederlandse met diverse buitenlandse literaturen wordt
onderzocht aan de hand van specifieke gevalsstudies. Dat resulteert in artikelen
die soms bijzonder specifiek (om niet te zeggen marginaal) zijn en tegelijk
gericht zijn op een gespecialiseerde lezer. In die zin sluit dit boek aan bij
eerdere wetenschappelijke publicaties over comparatistisch onderzoek.
Historisch bestrijkt dit boek een bijzonder ruime periode,
aangezien de eerste opstellen handelen over de manier waarop de
laatmiddeleeuwse tekst Marieken van
Nieumeghen veel later een Duitse pendant heeft gekregen die aansluit bij de
romantische ideeën over volk en natie, over de Nederlandse vertalingen van Las
Casas’ aanklacht tegen de Spaanse kolonisatie van midden-Amerika en over de
verwerking van de antieke Endymion-stof bij de achttiende-eeuwse dichter Poot.
Het zijn onderwerpen waarover de gemiddelde neerlandicus weinig of niets kan
vertellen, maar die hier de aanleiding vormen om te reflecteren over de manier
waarop buitenlandse historische en culturele componenten zich verhouden tot
‘onze’ traditie en omgekeerd.
De overige opstellen zoeken het dichter bij het heden, maar
ook hier betreft het detaillistisch onderzoek. Dat neemt niet weg dat hier
interessant materiaal wordt voorgesteld. Zo heeft bijvoorbeeld de Russische
dichter Victor Toporov poëzie van Claus en Lucebert vertaald, maar het blijkt
dat hij hun teksten beschouwt als het vertrekpunt voor volstrekt eigen
literaire creaties. Of de Tsjechische dichter Wernisch is niet enkel de
vertaler van Van Ostaijen maar in sommige opzichten ook een fervente navolger
van zijn Nederlandse inspiratiebron. Andere opstellen focussen op de verwerking
van Chinese gedichten door Faverey of op de manier waarop Hagar Peeters de
dichters Lorca en Neruda in haar roman Malva gebruikt.
Zwemmen in talen is een verdienstelijke, maar erg heterogene bundel
opstellen die de dynamiek van literatuur wil laten zien; zoals vissen zich niet
aan grenzen houden, baadt ook de literatuur haast vanzelf in andere literaturen
en culturen. Toch is het boek als zodanig niet coherent genoeg om te
overtuigen. Veel van de opstellen hadden in een andere bundel of in een
tijdschrift kunnen staan (en soms is dat inderdaad het geval), de casussen zijn
te willekeurig en de theoretische achtergrond te vaag om tot een homogene
studie te leiden. Ook daardoor is dit toch vooral een publicatie voor de
gespecialiseerde lezer en de gespecialiseerde bibliotheek.
Carl De Strycker, Désirée Schyns, Yves T’Sjoen, Kornee van
der Haven (red.): Zwemmen in talen. Nederlandstalige poëzie in internationaal
perspectief, Poëziecentrum, Gent 2020, ISBN 9789056553784
deze pagina printen of opslaan