Een
aantal jaar geleden scoorde Guzel Jachina met haar debuutroman Zulajka opent haar ogen zowel in thuisland
Rusland als in de rest van de wereld een terechte bestseller. De vuistdikke
roman over de gewelddadige opkomst van het communisme en de daaruit voortvloeiende
verbanning van hoofdpersonage Zulajka naar een werkkamp in Siberië was dan ook
meeslepend geschreven in een heldere stijl. En dan is er nu Wolgakinderen, een nog dikkere roman,
die zich tegen dezelfde achtergrond afspeelt maar behoorlijk anders uitvalt.
De Duitse
kolonie Gnadenthal – aan de Wolga gelegen – aan het begin van de twintigste
eeuw lijkt een plek waar de tijd heeft stilgestaan. De Duitse immigranten zich
daar die op uitnodiging van tsarina Catharina de Grote in de late achttiende
eeuw vestigden, leven vrij geïsoleerd, spreken geen woord Russisch, en zweren
bij oude tradities. Dorpsleraar Jakob Bach is een wat marginaal figuur met een
rustige dagindeling, tot zijn leven op zijn kop wordt gezet door de uitnodiging
van Udo Grimm: deze herenboer wil immers dat Bach zijn dochter Klara
privé-onderricht geeft. Het onvermijdelijke gebeurt: Jakob Bach en de jonge
Klara worden verliefd, en moeten uiteindelijk als kluizenaarskoppel in de
bossen gaan samenwonen omdat de dorpelingen hun relatie afkeuren.
Guzel Jachina’s schrijverschap onderging de afgelopen jaren
een duidelijke groei, getuige de vele lagen en knipogen die ze in Wolgakinderen inbouwt. In haar debuut
isoleert de communistische terreur hoofdpersonage Zulajka door haar naar een
werkkamp te sturen – in Wolgakinderen
daarentegen kan Jakob Bach nu net jarenlang aan diezelfde terreur ontsnappen
omdat hij half-vrijwillig kiest voor een kluizenaarsbestaan. Wolgakinderen is dus zeker geen
doorslagje van de eerste worp, maar eerder een uitdieping van reeds aangesneden
thema’s, zoals bv. de vraag hoe het dagelijkse leven evolueert in een land waar
de maatschappij helemaal op zijn kop wordt gezet.
Het begin van Wolgakinderen is héél sterk negentiende-eeuws
Russisch met klemtoon op de verhaallijn, de rijke beschrijvingen en het
stuwende ritme. Naturalistische ernst en komische noten vinden een goede
afwisseling. Gaandeweg verlaat Jachina het strikt naturalistisch-realistische pad
en waagt ze zich aan poëtische elementen en een sprookjesachtige sfeer. Waar in
Zulajka opent de ogen
sprookjesachtige invloeden slechts sporadisch opdoken om de wreedste passages
te verbloemen, baadt hier de hele roman in die sfeer. Jachina trekt dit element
zelfs zover door om hiermee in het midden van haar boek uit de eigenlijke
vertelling te breken: hoofdpersonage Jakob Bach gaat zich toeleggen op het
schrijven van sprookjes, en zijn eerste verhaal is eigenlijk meteen een
samenvatting van de eerste helft van het boek.
Het zijn zulke speelse elementen
die van Wolgakinderen een veellagig
verhaal maken met meer ingrediënten dan op het eerste zicht lijkt. Wanneer Bach
verderop in het verhaal merkt dat zijn gepubliceerde sprookjes zelfs effectief
de kracht hebben om het alledaagse leven van de mensen rondom hem te
veranderen, boort Jachina de gekende thematiek van de (al dan niet beïnvloedende)
observator aan, die sterk gelinkt lijkt met het hoofdthema van Friedrich
Dürrenmatts klassieker Der Auftrag oder
Vom Beobachten des Beobachters der Beobachter (en dus indirect met het
godsbeeld, de macht van de Schepper over zijn eigen schepping, en dergelijke
meer). Zelfs op minder abstracte niveaus krijgt de lezer indirect talrijke
vragen voorgeschoteld, zoals: moet het communisme in Rusland worden gezien als
een slecht aflopend, wreed sprookje?
Zoals hierboven gezegd, won Jachina’s stijl in de loop van
de jaren aan rijpheid. Het veelvuldig gebruik van een idyllische, poëtische
fantasie en knappe beeldspraak is hier de beste getuigenis van. Zo last de
schrijfster als contrapunt tegenover de hoofdverhaallijn regelmatig scènes uit
Stalins leven in. Deze zijn krachtig geschreven met sterke beelden en bevatten
een enorme, natuurlijk aandoende symboliek. Helaas loopt deze secundaire verhaallijn
een beetje verloren – de integratie wil niet zo goed lukken, niet het minst omdat
het hoofdverhaal eigenlijk geen uitweidingen nodig heeft – maar de lezer kan er
in elk geval verzekerd van zijn dat Guzel Jachina nog heel wat in haar mars
heeft. Ondanks dit kleine minpuntje is Wolgakinderen
een bijzonder geslaagde roman te noemen, waarin heel veel te ontdekken valt
en die toch zowel qua inhoud als stijl bijzonder toegankelijk is.
Guzel Jachina: Wolgakinderen,
Querido, Amsterdam 2020, 536 p. ISBN 9789021416120. Vertaling van Deti moi door Arthur Langeveld.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan