Hugo
Tempelman, hoofdfiguur in Maar waar zijn
de duiven dan krijgt van zijn behandelende arts een brief mee waarin zou
moeten te lezen staan wat hem precies mankeert en hoeveel tijd hij nog te gaan
heeft. Tempelman negeert de brief, ‘ineens is er de gewaarwording op afstand
van de wereld te zijn gezet’, en beslist van wat in zijn ogen de laatste dag
zou kunnen zijn van zijn leven, in een achterwaartse blik terug te zien op wat
het leven hem gebracht heeft: ‘herinneringen van lang geleden duiken op.’
Cruciaal hierin staat de herinnering aan de momenten dat
hij op vraag van zijn moeder onder een viaduct de koetsier moest opwachten om
daar een brief overhandigd te krijgen. Blijkt dan dat de koetsier zijn vader
was en op gezette tijden een som geld bezorgde om het zijn moeder en hem
mogelijk te maken de financiële zorgen het hoofd te bieden. Als de koetsier
komt te verongelukken wordt de jonge Hugo geadopteerd in het gezin van Hans en
Margje Sievez, de (roman-)personages die de Siebelink-lezer heel vertrouwd
moeten zijn na Knielen op
een bed violen en andere romans.
Velp, de kwekerij, de
manier waarop Hans in de ban raakt van de broeders….: Siebelink raakt het,
hoewel in de marge dit keer, allemaal weer aan. Wat de roman ontbeert, is de
spanningskracht die van het andere werk van Siebelink duidelijk maakt hoe
gedreven de auteur wel begaan is en was met zijn persoonlijk verleden. In wezen
brengt Maar waar zijn de duiven dan
een slap en weinig overtuigend relaas van wat Tempelman ervan gemaakt heeft in
zijn leven. Er is zijn huwelijk met Ankie, er is de verhouding die hij is
aangegaan met Pauline en later dan het ménage à trois met de beide vrouwen, er
is zijn bezoek – nu ook herhaald op deze misschien wel ultieme dag van zijn
leven - aan het (letterlijk) aan de grens gelegen megabordeel ‘Serre chaude’
(een verwijzing overigens naar Maeterlinck)…
Wat en aantal metaforisch beladen scènes zou moeten
opleveren, verzandt in melige en ongeloofwaardige situaties. Het moment bv. dat
Pauline in het leven van Tempelman verschijnt: ze ontmoeten elkaar aan een
bushalte en niets belet beiden al direct hun diepste zielenroerselen te uiten.
Pauline moet naar een papieren servet grijpen, zo direct wordt ze aangegrepen
door wat Hugo haar vertelt:
‘in mijn hoofd noteer ik je woorden, je
gelaatsuitdrukkingen, die steeds veranderen. Hugo, je zit al in mijn bloed. Wat
ik nu zie, zag ik vanmorgen al toen je op me toeliep. Je hebt een mooi loopje.’
Dat Pauline
die laatste dag in Hugo’s leven weer opduikt, nu als boeddhistisch monnik, is
weer al zo’n ongeloofwaardige wending binnen de roman. Met het aan Cioran
ontleende motto (‘Les souces d’un écrivain, ce sont ses hontes’) kadert
Siebelink zijn roman binnen het motief van schuld en schaamte. Of, zoals
Pauline het bij hun weerzien na zovele jaren, verwoordt: ‘Ik denk dat wij
beiden schaamte, schuld , zonde, dieper kunnen voelen. Je kunt het een voordeel
van onze diepreligieuze opvoeding noemen. Het kan ook heel lastig zijn.’
Het staat er zoals
het er staat, weinig of niets aan de verbeelding overlatend. Lastig inderdaad,
ook voor de lezer.
Jan Siebelink: Maar waar zijn de duiven dan, Amsterdam, De Bezige Bij,
2020, 249 p.
ISBN 9789403182902. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan