De barones met de hamer.
Over de tegendraadse
columns van Mia Doornaert
Mag ik
beginnen met een kleine anekdote? De omweg loont de moeite, en u was er
misschien bij. Op dinsdag 10 maart jongstleden moest Mia Doornaert (de barones
met de zwarte gordel in intellectuele karate) voor de politiek correcte gewetensrechtbank
van De Afspraak verschijnen, voorgezeten door Bart Schols, om zich te
verantwoorden voor een opiniestuk waarin ze het zowaar had aangedurfd kritiek
te uiten op de hypergevoelige ‘waakachtigheid’ (wokeness) van een kleine
minderheid der hedendaagse jeugd. Mia werd hiervoor door Herman Van Goethem,
rector van de UAntwerpen, en Benjamin Dalle, tewerkgesteld in de politiek,
zwaar getackeld en weggezet alsof zij een ordinaire rechtse populist was. Ik
had niet in haar schoenen willen staan of op haar stoel willen zitten, want
Bart keek streng, en haar opponenten nog meer zo.
Mia deed haar best om argumenten
in stelling te brengen, doch dit was niet altijd even makkelijk aangezien
Schols het constant onderbreken van zijn gasten tot de nieuwste kunst van het
tweegesprek heeft verheven. Maar het waren de heren Van Goethem en Dalle die de
slechtste beurt maakten. Het smalende misprijzen waarmee zij barones Doornaert,
toch van geen kleintje vervaard, bejegenden, leverde voor de kijkbuiskinderen een
beschamend spektakel op. Ik kan mij niet inbeelden dat Van Goethem achteraf
trots was op zijn eigen passage op de verrekijk, want toen Doornaert wees op de
alarmerende toestand aan Amerikaanse universiteiten, waar infantilisering en politiek
correcte censuur zich met enorme kracht hebben doorgezet, een fenomeen waarover
ook in de internationale kwaliteitspers al jarenlang wordt gerapporteerd, meende
hij dat er helemaal niets aan de hand was en bestond hij het zowaar te beweren
dat Mia mogelijk de verkeerde dingen las.
Er lag een wrede ironie in het
feit dat deze historicus, die vanuit zijn eigen onderzoeksgebied toch beter zou
moeten weten, en die zich in dit debat opwierp als een verdediger van de progressieve
linksigheid, zich in een opwelling liet verleiden tot gedrag dat niet anders
dan hufterig kan worden genoemd: hij bejegende Doornaert met snerend misprijzen
en suggereerde in niet mis te verstane termen dat ze gewoon niet wist waar ze
het over had. Zijn optreden was schaamteloos neerbuigend en, jawel, een
klassiek voorbeeld van hoe een patriarchale ploert een vrouw met een mening pareert.
Dalle knikte trouwens instemmend, al is mij niet bijgebleven of hij ook iets
van enig gewicht heeft gemeld. Maar het was duidelijk: de politiek correcte
rangen sloten zich tegen de buitenstaander met de pertinente kritische vraag.
De noten op
heur blanke zang
Deze anekdotische excursie door televisieland
is relevant omdat precies deze mechaniek, waarbij ideologie en cultuurpolitieke
belangen boven feiten gaan, een centraal thema is in het nieuwste boek van Mia
Doornaert, dat niet toevallig Tegendraads heet en waarin ze een
thematisch georganiseerde selectie van haar columns voor De Standaard
van de voorbije jaren heeft bijeengebracht. Het is een collectie die zich met
plezier laat lezen, niet alleen omdat Doornaert graag tegen de heersende pensée
unique in gaat, maar vooral omdat ze dat altijd doet met pertinente
argumenten, die heel regelmatig ook de lezer uit zijn tent lokken. Daarmee
illustreert deze bundel waarom we de stem van Doornaert in het publieke debat
moeten koesteren: haar columns zijn geen (v)luchtige notities maar stemmen tot
nadenken en hebben dus een waarde die de actualiteit overstijgt.
De thema’s die
Doornaert aansnijdt, zijn geclusterd rond verschillende assen die te maken
hebben met het Europese project (volgens haar een vrome wensdroom die wordt gelogenstraft
door een realiteit van versplintering), de Verenigde Naties als een soort
‘internationale gemeenschap’ met wereldwijde morele autoriteit (de droom duurt
voort), het belang van deugdelijk onderwijs en opvoeding, het belang van respect
voor de eigen cultuur, de dreiging van een militante islam, en de modieuze
zottigheden van de identiteitspolitiek. Met gezond verstand en heel vaak ook
met niet weinig verontwaardiging snijdt Doornaert door dit alles heen, niet
geneigd om zich lang in te laten met drogredeneringen, eufemistische onzin, of
collectieve illusies die ons tegen onwelkome waarheden moeten beschermen. Zoals
ze met een citaat van Camus zegt: ‘mal nommer les choses, c’est ajouter au
malheur du monde’. Doornaerts stem is de stem van de Verlichting, met een
gezonde scepsis tegenover alle nieuwerwetse modes die ons door de strot worden
geduwd. Of dat een conservatieve houding is, is vaak een kwestie van de vraag
of nuchter realisme conservatief is of niet.
Een van Doornaerts
strijdvaardigste stukken is bijvoorbeeld haar vlammend betoog tegen politiek
correcte taalzuivering, en dan met name de invoering van het woord ‘wit’ ter
vervanging van het vertrouwde ‘blank’. Doornaert weigert evenwel over zichzelf
als ‘wit’ te spreken en verzet zich tegen wat ze heel precies een ‘politieke
contaminatie van de taal’ noemt. Ze wijst er meermaals fijntjes op dat de hetze
tegen blanke West-Europeanen, die tegenwoordig als het summum van kritisch
denken geldt in bepaalde identiteitspolitieke kringen, in wezen een racistische
oefening is die bovendien gestoeld is op een volkomen gebrek aan historisch
inzicht (niet-westerse niet-blanke culturen zijn bepaald niet vies geweest van
imperialisme, koloniaal geweld en slavernij). Daarnaast is die hele
taaloefening natuurlijk ook een hypocriete onderneming omdat de koloniale zweem
van superioriteit en zuiverheid die ongetwijfeld over het woord ‘blank’ hangt
zijn pendant vindt in het tot nader order nog politiek correcte woord ‘zwart’,
dat immers eveneens met allerhande negatieve connotaties beladen is: of moeten
we met z’n allen staan juichen als de volgende verkiezingen ons weer een
‘zwarte’ zondag opleveren?
Zoals Doornaert helder illustreert, is ‘blank’ het correcte
woord in het Nederlands om over mensen met een lichte huidskleur te spreken. Het
is ook gewoon altijd het gangbare woord geweest. Ik herinner mij bijvoorbeeld
levendig hoe Isabelle A. in mijn tienerjaren een grote hit had met een
antiracistisch liedje over blank en zwart (want de regen valt niet voor jou
apart). Bevat dat liedje nu plots een latente racistische boodschap? Is de
boodschap nu plots onoprecht en ‘verdacht’ of ‘problematisch’ omdat in de tekst
dat akelige blanke woord wordt gebruikt? Moeten we dit lied vanaf nu van de
radiogolven bannen omdat het kwetsenderwijs aanstoot geeft? Zelf ben ik
trouwens ook al aangesproken op mijn onbevangen gebruik van het woord blank, en
nog wel tijdens een college waarin ik de mechanismen van racisme en sociale
uitsluiting aan het uitleggen was. Net zoals zoveel andere mensen gebruik ik
het woord ‘blank’ namelijk zonder enige racistische bedoeling omdat het gewoon
het woord is dat altijd het normale woord is geweest om naar blanke mensen te
verwijzen. Een paar ‘geëngageerde’ studenten waren daar niet mee gediend en
vonden het nodig om openlijk uiting te geven aan hun misnoegdheid.
Toen ik achteraf met
een feministische collega over deze interpellatie praatte, viel zij de
studenten bij en wist me doodleuk te melden dat ik mij door mijn gebruik van
het woord blank op het morele niveau van Thierry Baudet plaatste (voor wiens
blik nooit over de Moerdijk raakt: Baudet is de baas van politieke partij Forum
voor Democratie en de Nederlandse tegenhanger van Dries Van Langenhove: rechts,
brutaal, maar ook spitsvondig, bijzonder intelligent, en aangenaam om naar te
kijken). Bovendien wees mijn collega mij erop dat het afserveren van het woord
blank legitiem is omdat ‘het woord weet waar het geweest is’: het is besmet
door zijn geschiedenis (kolonialisme, westers superioriteitsgevoel, etc.). Op
zich is de associatie van blank met zuiverheid natuurlijk onmiskenbaar, en men
zou die uitleg ook kunnen aanvaarden indien ze niet zo hypocriet was. Want er
zijn namelijk ook andere tekens en symbolen die ‘weten waar ze geweest zijn’ en
waar de politiek correcte gedachtenpolitie geen processen-verbaal over
uitschrijft omdat ze toevallig in hun eigen kraam passen.
Sluiers van hypocrisie
In haar boek gaat Doornaert uitgebreid in op een dergelijk symbool
met een ongemakkelijk historisch en cultureel parcours, te weten de omstreden
hoofddoek waar al zoveel cultuuroorlogjes over zijn gevoerd. De hoofddoek is immers
zeer lang (en vandaag nog steeds) in landen en culturen ‘geweest’ (in de
overdrachtelijke zin van mijn collega) waar vrouwen worden onderdrukt, homo’s
van het hoogste gebouw worden gesmeten, en burgerrechten of vrije meningsuiting
onbestaand zijn, om van de scheiding tussen kerk en staat nog te zwijgen.
Sterker: experts wijzen er regelmatig op dat er eigenlijk geen consistente
traditionele basis is voor de hoofddoek, dat de tradities divers zijn, en dat
met name in de twintigste eeuw het gebruik ervan sterk terugliep. Etienne
Vermeersch, dat boegbeeld van het rechtse denken, mocht graag aanstippen dat er
omstreeks 1980 in heel Caïro bijna geen hoofddoek meer te zien was (zie
hierover zijn uitgebreide rapport in zijn Nagelaten geschriften). Dit kledingstuk, dat Doornaert (samen
met andere vormen van obligate lichaamsbedekking voor vrouwen) consequent afwijst
als ‘een gevangenis van stof’, blijkt dus een zeer recent heruitgevonden invulling
van de ‘traditie’ die vooral gestuurd wordt door conservatieve tendensen binnen
de islam.
Dat
laatste is een pittig detail omdat een van de argumenten die bijvoorbeeld door tegenstanders
van de traditie van Zwarte Piet werden aangevoerd net was dat hij helemaal geen
oeroude traditie was en dus best op de schop mocht. Waarom mag men dan de
hoofddoek niet in vraag stellen? Feministen en identiteitsdenkers wijzen er bovendien
graag op dat een hoofddoek ook een uiting van feminisme kan zijn, en zelfs een
teken van verzet tegen de losbandige westerse moraal die vrouwelijk vlees zo
graag ‘objectiveert’. En net zoals van de boerkini, waar een paar jaar geleden ook
nogal wat om te doen was, wordt van de hoofddoek ook wel eens beweerd dat ze
eigenlijk emanciperend is omdat veel moslimvrouwen uit conservatieve kringen dankzij
dat kledingstuk eindelijk ook eens buiten kunnen komen (of de zee of het
zwembad in kunnen).
Dat zal in een aantal gevallen allemaal best wel zo zijn, maar het
eigenlijke probleem in dit debat is de krakkemikkige morele en culturele logica
die achter het linkse verhaal schuilgaat. Ten eerste gaat deze logica mee in de
onderdrukking van de vrouw, want in plaats van het probleem te situeren in het
feit dat sommige vrouwen, die nochtans in vrije westerse democratieën wonen,
blijkbaar van hun religie/echtgenoot enkel onder strikte voorwaarden de straat
op mogen, wordt het probleem bij die mensen gelegd die het problematisch vinden
dat vrouwen voorwaarden wordt opgelegd om de straat op te mogen. Stel je voor
dat iemand joden of chinezen of homo’s zou verbieden om hun wijk uit te komen
of het strand of het stedelijk plonsbad te betreden tenzij ze zich aan een
bepaalde kledijcode hielden die voor andere burgers niet geldt! Maar ten tweede
is de logica gewoon hypocriet, want als wij vandaag het woord blank blijkbaar niet
meer op een niet-racistische manier kunnen gebruiken omwille van ‘waar het
geweest is’, dan kan een moslima de hoofddoek of boerkini toch ook niet op een
niet-onderdrukkende en niet-seksistische wijze dragen? De hoofddoek, als
religieus, cultureel en politiek teken, ‘weet toch ook waar ze geweest is’?
Doornaert komt
regelmatig op de problematiek van de hoofddoek terug, en terecht, want het
probleem met deze kwestie is dat de identiteitsdenkers en feministen, ondanks
hun constante retoriek van pluralisme en diversiteit, de wereld van taal en
betekenis tot radicale eenduidigheid willen reduceren, waarbij hun eigen
politieke agenda het enige criterium is om correcte betekenissen vast te
leggen. Het woord blank staat dan zonder meer gelijk aan racisme omdat dit nu
eenmaal in hun kraam past. Dat verschillende mensen dat woord met verschillende
connotaties kunnen gebruiken, is een feit dat niet kan of mag worden onderkend.
Eén woord, één betekenis: de dikke Van Dale wordt plots erg dun, en de lemmata
erg kort, zo zonder tweede, derde of volgende betekenissen. Dat men vervolgens
schreeuwt dat de hoofddoek niet alleen veel betekenissen kan hebben (een
regenboog aan betekenissen!), en dat de negatieve betekenissen zowaar nog
helemaal onderaan de lijst bungelen, als het terrein van een slechts te
verwaarlozen kleine radicale marge, is een dubbele semiotische moraal waar je
verder best geen vraagtekens bij plaatst. Toch niet als je reputatie en je
digitale rust je lief zijn.
De vermarkting van de vrouw
In een van
de meest treffende opstellen in haar bundel snijdt Doornaert het onderwerp
draagmoederschap aan en verdedigt de stelling (die ze ontleent aan een boek van
de Franse feministe Sylviane Agacinski) dat de normalisering van
draagmoederschap neerkomt op een objectivering van het vrouwelijk lichaam
analoog aan de prostitutie. Ook dat is, in weerwil van Doornaerts critici, geen
hysterische conservatieve reflex: het is immers een welbekend feit dat nogal
wat vrouwen die (met name in niet-westerse landen) in minder dan florissante
omstandigheden leven hun baarmoeder op deze manier te huur aanbieden om de
eindjes aan elkaar te kunnen knopen. Doornaert ziet hierin een ‘uitwas van het
kapitalisme’ waarbij vooral vrouwen in penibele situaties zich als ‘baarmoeders
op poten’ kunnen laten gebruiken. Er zijn daarentegen ook feministen die de
vermarkting van inmiddels zowat het hele vrouwelijk lichaam (van facelifts en
liposuctie tot de verkoop van eicellen en de verhuur van welbepaalde
lichaamsdelen zoals de baarmoeder) als een verrukkelijke uiting van bevrijdende
zelfbeschikking zien.
Dit stemt tot nadenken. Het is bijvoorbeeld vreemd dat
Doornaert in deze context abortus niet te berde brengt, want het mag duidelijk
zijn dat het abortusdebat zich niet zelden op dezelfde morele breedtegraad
bevindt: de feministische juichstemming rond abortus komt immers vaak voort uit
een gelijkaardige calculus, waarbij het ongeboren leven vooral niet mag worden ‘gehumaniseerd’
omdat dit de ‘zelfbeschikking’ van de vrouw in de weg zou staan. Het zijn immers
vaak hoogopgeleide blanke vrouwen in goedbetaalde beroepen (academici, ondernemers,
vrije beroepen, en uiteraard feministen) die hun zwangerschappen laten afbreken
omdat een baby niet in het ‘window’ van hun carrièreplan past. Wat
daarbij strategisch wordt vergeten, is dat zo’n uitgekiende instrumentalisering
van de voortplanting meegaat in de patriarchaal-kapitalistische logica die
stelt dat geld en carrière de hoogste waarden in het leven zijn waar al het
andere voor moet wijken. Een logica waarbinnen arbeid, en dus mensen, de
goedkoopste grondstof zijn, en dus ook de laagste (ruil)waarde
vertegenwoordigen. Maar als die logica de vrouw en haar levensdoelen ten goede
komt, blijkt de scherpe marxistische analyse echter plots ver weg.
In dit opzicht is nog
een ander pittig opstel in de bundel interessant, waarin Doornaert een aantal
kritische vraagtekens plaatst bij veganisme en andere tendensen binnen het
politiek correcte denken die dieren allerhande rechten willen toekennen. Nu ben
ik zelf een zeer groene jongen (doch geen veganist, al beperk ik mijn
vleesconsumptie) en dus groot fanaat van de betere behandeling van dieren. Maar
daar gaat het nu even niet over. Veel interessanter is opnieuw de politiek
correcte hypocrisie waarmee dit debat omgeven is. Immers, dezelfde activisten
en moraalridders die roepend veganist zijn, dieren rechten willen geven, en het
ei niet zullen eten om de kip te sparen, zijn vaak even passionele voorstanders
van abortus. Er wordt in politiek correcte kringen dus behoorlijk radicaal
gediscrimineerd over wie of wat je wel of niet mag doden omdat het je goed
uitkomt.
Daar
is een reden voor: abortus is namelijk de ultieme achilleshiel van de hele
feministische en identiteitspolitieke ideologie, het punt waarop hun hele
ideologische constructie in elkaar stuikt. Immers, hoe geloofwaardig klinken
veganisme, dierenrechten, mensenrechten, inclusiviteit, klimaatmanifestaties, de
roep om een ‘zorgzame’ samenleving of de ontzetting over het onfortuinlijke
woord ‘blank’ uit de mond van mensen die ons zonder verpinken aanzetten om toch
vooral een ongeboren kind ‘niet te humaniseren’? Wat uit dit alles naar voren
komt, is een politiek correct denken dat het moreel kompas volledig kwijt is en
een kaartenhuis van ad hoc argumenten en standpunten opbouwt dat met het
lichtste zuchtje aan kritische wind in stukken uiteen kan worden geblazen.
Voorlopig slagen deze nieuwe morele helden er nog in om vele mensen (en niet
het minst zichzelf) het idee te geven dat het hier om een gegronde filosofische
positie gaat, een diepe en doordachte moraal, en zowaar zelfs een coherent
netwerk van deugdelijke wetenschappelijke inzichten. Nuchtere denkers zijn
mogelijk een andere menig toegedaan.
Het punt van dit alles is niet
dat men tegen abortus, dierenrechten, veganisten, hoofddoeken of weet ik veel
wat moet zijn (verbieden is immers verboden, toch?). Het punt is evenmin dat je
mordicus voorstander moet zijn (en je mag het best ook even niet goed weten).
Het punt is veeleer dat de identiteitspolitiek al deze discussies op de morele
spits heeft gedreven door systematisch de meerduidigheid van de werkelijkheid
af te wijzen, of althans wanneer haar dat goed uitkomt. Wat de politiek
correcte brigade bij uitstek niet kan, ondanks alle modieuze getater over diversiteit
en pluralisme van wereldbeelden, is omgaan met verschil en paradox, met het
feit dat het leven en de werkelijkheid een rommeltje zijn en dat de beste optie
soms gewoon de minst slechte is. Die paradoxale wereld is een wereld waarin je
tegelijk veganist kunt zijn (vanuit ethisch opzicht een zeer goede optie) en
toch voorstander van abortus (vanuit ethisch opzicht vaak de minst slechte
optie veeleer dan een goede). Maar dan moet je misschien eens iets minder van
je hoge morele toren blazen over het taalgebruik van anderen, de eetgewoonten
van je buur, de bezorgdheid van vele burgers om het toenemend aantal
hoofddoeken op straat, of de columns van Mia Doornaert. En eerlijk getuigen van
het feit dat ook je eigen positie paradoxaal en dus problematisch is, en dat
enige sereniteit in het debat bijgevolg aan de orde is.
Cruising met Mia
Dit is wat Mia met je
doet: je leest iets over draagmoeders en voor je het weet, denk je verder tot
in de meest onuitsprekelijk politiek incorrecte marginalia bij het thema
abortus. Doorheen Doornaerts columns kun je de auteur op dezelfde manier in constante
dialoog met zichzelf horen, altijd op zoek naar de juiste nuance, met een
enerzijds/anderzijds dat vaak op misleidend luchtige toon tot complexe inzichten
voert. Soms ontglipt Mia ook zichzelf in deze columns, op amusante wijze. Zo
kan men, indien men daarin genoegen schept, beginnen turven hoeveel van haar
columns ontstonden tijdens of op de terugweg van een rondvaart langs
Zuid-Amerikaanse staten, een cruise via het Panamakanaal, of wederom een
vliegende reis naar een internationaal colloquium waar ze wereldmogendheden
respondeerde. Men kan er zich vrolijk over maken en er de privileges van de
Parijse barones in zien, maar helaas voor haar criticasters doet de levensstijl
van Mia Doornaert niets af aan de pertinentie of relevantie van haar inzichten.
Deze laatsten
zijn altijd gestoeld op kennis van zaken, een erudiete vertrouwdheid met de
wereldpolitiek (en met name de Franse cultuur en geschiedenis), een scherp
intellect, een nuchter gevoel voor realpolitik, en vooral een verfrissend
onvermogen om zich door modieuze praat in de luren te laten leggen. Mia Doornaert
kijkt met een zeer nuchtere blik naar de wereld en weet steeds weer op korte
afstand pertinente analyses te maken. Niet zelden vertoont ze daarbij, barones
of niet, dieper inzicht in de problemen van ‘de gewone man’ dan onze
intelligentsia van eco-, neo-, post-, of quasi-marxistische strekking. Bij de
oudere stukken in de bundel valt trouwens op dat ze meer dan eens voortijdig
een politieke of culturele bui zag hangen die we enige tijd later over ons heen
kregen. En vooral: ondanks het feit dat menigeen haar als een overjaarse
rechtse taart wil afserveren, komt Mia Doornaert in deze opiniestukken vooral
naar voren als een echte soixante-huiteuse van de oude stempel: u weet
wel, dat tijdperk (met de pil maar nog zonder aids, zoals ze zelf aangeeft)
toen rebelleren nog iets anders betekende dan huilend om een safe space
in de rokken van Big Daddy hangen.
Hannah Arendt (nog zo’n kranige dame die voor heurzelf
mocht te denken) tekende ooit op (zij liet niet optekenen: zij schreef zelf)
dat moed de voornaamste politieke deugd is: de moed om, zonder te weten wat de
gevolgen van je handeling zullen zijn, toch op te staan en publiekelijk te
spreken in functie van het algemeen belang, in de volle wetenschap dat het je
door velen niet in dank zal worden afgenomen, maar omdat het nu eenmaal moet en
omdat iemand de bagger over zich heen moet krijgen die altijd losbreekt als de
waarheid niet welgekomen is. We weten allemaal, en Doornaert tekent het
meermaals op in dit boek, dat deugden zoals politieke moed niet meer van deze
tijd zijn. Het is veel makkelijker om de wanen van de dag na te praten, vooral
als het opwerpen van een rationele kritische stem er bijna altijd in resulteert
dat men op sociale en andere pluralistische media wordt afgefakkeld door de
politiek correcte apparatsjiks van het nieuwe normaal. Het vergt moed om
openlijk tegen die stroom in te gaan. Het is dat soort moed dat men van
politici, intellectuelen, journalisten en wetenschappers mag verwachten.
Vandaar dat ik me zo
verslikte in Herman Van Goethems botte hufterigheid toen hij zag, tot zijn
grote morele ontzetting, dat een dame van stand hem op een feit wees.
Mia Doornaert: Tegendraads, Polis, Kalmthout 2020,
272 p. ISBN 9789463105194. Distributie Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan