Wie de lange bibliografie van Anna Enquist op pagina
287 van Tegenwind bekijkt, moet
vaststellen dat dit haar eerste essayboek is. Eerder verschenen gedichten,
romans, verhalen, monologen, cd’s, en een portret van Gerrit Kouwenaar (verschenen
in de reeks Privé-domein, wat waarschijnlijk synoniem is voor ‘egodocument’),
maar dus niet eerder werden beschouwende stukken van haar in boekvorm
gepubliceerd. In deze bundel verzamelt ze de in de loop van de jaren verspreid
verschenen stukken en clustert die thematisch. De zes hoofdstuktiteltje vallen
samen met de interessegebieden die we al kenden uit haar werk: ‘Kunst’,
‘Therapie’, ‘Schrijven’, ‘Muziek’, ‘Bewegen’ en ‘Nadenken’. Die onderdelen kunnen
ook verbonden worden met de biografie van Enquist, die als klassiek pianiste
werd opgeleid, vervolgens psychoanalytica werd, ging schrijven, van kunst en
voetbal houdt en met haar werk dieper wil graven.
Dat ik zo nadrukkelijk de link
leg met de biografische achtergrond van de schrijfster, heeft alles te maken
met het sleutelstuk uit de bundel, ‘Het belang van de biografie’, uit het
onderdeeltje ‘Therapie’. Weliswaar is dit een stuk over het verschil tussen de
huidige benadering in de klinische psychologie die gericht is op
symptoombestrijding en de psychoanalytische aanpak die de klachten van een
patiënt in het bredere kader van de eigen levensloop beschouwt en vandaaruit
tracht te verklaren. Ze probeert duidelijk te maken waarom het een verlies is
de biografie van iemand buiten beschouwing te laten.
Dat lijkt ook de opvatting die
voor de teksten in dit boek geldt, want haast alle stukken hebben een
biografische insteek. Uiteraard neemt de essayist zichzelf als uitgangpunt, en dat
levert mooie persoonlijke stukken op zoals een verslag over het bezoek aan een
buitenlands festival, een beschouwing over hoe het is om als schrijver vertaald
te worden, of het verhaal van het studeren van een moeilijke partituur. En
Enquist maakt ook duidelijk dat het voor een therapeut belangrijk is om
interesse te hebben voor het leven om te kunnen begrijpen wat er aan de hand is,
maar haar eigen belangstelling daarvoor neemt wel eens te veel de overhand.
Bijvoorbeeld
in het stuk over Thomas Bernhard, een schrijver die ze bewondert en van wie ze
het werk in één zin raak weet te typeren (‘Een monument van wrok en razernij,
een grootmeester van de scheldkanonnade, dat was hij.’), maar de overige tien bladzijden
eigenlijk alleen maar over diens leven en niet over zijn fascinerende werk
schrijft. Hetzelfde geldt voor het essay over Kouwenaar. Daarin onderscheidt ze
zeven thema’s in zijn werk, maar minder dan op de gedichten in te gaan, vertelt
ze anekdotes en herinneringen, waarmee de weinige verzen die geciteerd worden,
gereduceerd worden tot een illustratie van het leven van de dichter. Die
biografische interesse wordt tijdens het interview met een van de eerste
voetbalsters van Nederland zelfs heel erg saai, precies omdat het niet meer is
dan een levensschets, en waarom moet iemand die niet geïnteresseerd is in
voetbal dat dan interessant vinden? Pas als Enquist met behulp van de biografie
gaat interpreteren, zoals in de stukken over haar kleinzoon of het essay waarin
ze haar eigen gedicht ‘Opus 126’ analyseert, vormt de biografische insteek echt
een meerwaarde.
De beste stukken zijn waarschijnlijk die waarin de persoonlijke ervaring
aan psychologische of maatschappelijke inzichten worden gekoppeld: het essay
waarin muziek spelen en schrijven met elkaar worden vergeleken, het grote stuk
over nieuwsgierigheid, en het slotstuk, een wat bittere tekst waarin gesteld
wordt dat in onze hedendaagse maatschappij de diepgang en concentratie verloren
gaan waardoor mensen hun interesse voor muziek en literatuur verliezen. Wat
daarbij opvalt, is dat Enquist enigszins misnoegd vaststelt dat boeken die wel
nog gelezen worden ‘niet de “verzonnen” romans [zijn], maar de boeken met een
waargebeurd verhaal. Het turbulente leven van een voetbalheld, de tragische
liefde tussen beroemdheden, het verhaal over de dood van het kind van de schrijver.’
Maar is zij zelf niet al twintig jaar een dichteres die haast enkel nog over de
dood van haar dochter kan schrijven? En is zij bij uitstek niet heel erg
geïnteresseerd in het geaccidenteerde leven van mensen, zoals blijkt uit veel
van de stukken in dit boek?
Jammer is ook dat de essays niet herzien of geactualiseerd
zijn. Niet alleen levert dat vreemde zinnen op zoals deze waarin beweerd wordt
dat ‘er een paar maanden geleden een boek’ verscheen, waarna er verwezen wordt
naar een publicatie uit… 1999. Vooral echter heeft de auteur de kans laten
liggen om een aantal aanknopingspunten met vandaag te expliciteren, want die
zijn er zeker. Niettemin blijven veel van de essays minstens prettig om te
lezen en af en toe ook relevant, niet het minst voor de interpretatie van het
werk en de literatuuropvatting van de schrijfster.
Anna Enquist: Tegenwind. Essays
en beschouwingen, De Arbeiderspers, Amsterdam 2020, 288 p. ISBN 9789029542241.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan