‘Ik ben een zaal vol gebroken harten’
Micah Mortimer is een ICT-man van
rond de veertig met een eigen bescheiden bedrijfje, die ook nog wat bijklust.
Hij woont in het souterrain van het appartementsblok waar hij conciërge is. Dat
is best een redelijke woning vindt hij, zonder uitzicht weliswaar maar ze
voldoet, onpersoonlijk gemeubileerd, volledig aan zijn behoeften. Micah is een
eenling – zijn bedrijf heet ‘Tech Hermit’ -- en een gewoontedier. Elke dag om
kwart over zeven een rondje hardlopen, dan douchen en een beetje opruimen. De
plaid recht, kussens opkloppen, ontbijtspullen in een sopje terwijl hij met de
rolveger de vloer doet. Stofzuigen doet hij alleen op vrijdag. Als er al een
klant belt terwijl hij nog aan het ontbijt zit, is dat hoogst vervelend, want hij start niet met
het oplossen van computerproblemen voor elf uur. Niemand weet wat er in Micah’s
hoofd omgaat ‘en het staat haast wel vast dat niemand het hem ooit heeft
gevraagd.’
Anne
Tyler opent haar roman met een ruime typering van deze hoogst oninteressante
man en geeft een omstandige inkijk zijn volstrekt kleurloze leven. Alsof ze je
argumenten aanreikt om over een interessanter onderwerp te gaan lezen. Maar Tyler
weet al meer dan twintig romans lang haar lezers te boeien met dit soort
personages en hun leven dat in cirkels draait. Doodgewone, wat saaie mensen die
lichtjes uit de pas lopen. Zonder tumult geprofileerd met ditjes en datjes, in
vriendelijk kabbelende vertellingen over zaken uit het leven van alledag.
Micah Mortimer is echter, anders dan we van Tylers
personages gewoon zijn, erg tevreden met zichzelf en zijn indolente leventje. Hij
is overtuigd van zijn eigen gelijk, voelt zich comfortabel in zijn strakke
denkwijze en gelooft niet in tweede kansen. Hij is een onaandoenlijk mens, toont
vrijwel geen empathie, duwt mensen van zich af, maar Tyler portretteert hem met
een mild lachje als een malloot. Bij het poetsen op maandag-dweildag praat hij
in zichzelf in nep-Duits – ‘Das mopp für die vloer’ – en bij het autorijden stelt
hij zich voor dat hij gevolgd wordt door een universeel bewakingssysteem dat
hij ‘Verkeersgod’ heeft gedoopt, en dat hem keer op keer een pluim geeft voor
zijn correcte houding in het verkeer.
Op een onverwacht moment belt zijn
vriendin – jawel, hij heeft een vriendin, maar ze leiden in hoge mate hun eigen
leven. Dat telefoontje is vreemd, ze spreken elkaar nooit op dit tijdstip, maar
Cass is erg ongerust: ze vreest dat ze uit haar huurappartement zal worden
gezet omdat ze een poes houdt. Micah begrijpt haar onrust niet, wuift haar
zorgen weg, maakt er een grapje over… en voelt niet dat Cass wacht op een
uitnodiging om bij hem in te trekken – ‘waarom had ze dat dan niet gewoon
gezegd?’ Als ze een einde aan hun relatie maakt, gaat Micah nijdig over op de
orde van de dag, want de appartementsbewoners hebben weeral de recycle-regels
aan hun laars gelapt.
En dan is er nog die jongen, de
zoon van een ex-liefje, die komt aanbellen en zegt dat Micah misschien wel zijn
vader is. Als de jongen niet gewillig doet wat hij volgens hem hoort te doen,
werkt Micah hem botweg de deur uit. ‘Hij besefte dat hij dit helemaal verkeerd
had aangepakt. Maar hij wist niet wat hij anders zou doen als hij een tweede
kans kreeg.’ Helemaal zonder empathie is hij niet, maar hoe doe je dat, mensen
tegemoet komen?
De titel, Een rooie aan de kant van
de weg, is een speelse metafoor voor Micah’s onvermogen om klaar te zien.
Elke ochtend opnieuw wanneer hij gaat hardlopen, houdt hij een brandkraan langs
de kant van de weg even voor een roodharig persoon. Sinds Cass hem verlaten
heeft, begint het hem langzaamaan te dagen dat hij, met dezelfde hardnekkigheid
waarmee dit gezichtsbedrog dag na dag terugkomt, hij zichzelf al levenslang een
rad voor ogen draait en dat al zijn gedachten en handelingen de ‘uitgesleten
groef’ volgen waarin zijn leven vastloopt. En waardoor het in elke relatie die
hij aangaat, vroeg of laat misgaat. Maar wat kan hij doen? ‘In de omgang met
mensen voelde het soms alsof hij aan een grijpkast op de kermis stond en de
prijs maar niet kon pakken omdat de knoppen niet goed werkten.’
Het is markant dat Tyler zo’n grote
intensiteit bereikt met een schijnbaar willekeurig patchwork van terloopse
observaties. Zoals wanneer Micah aan een wereld zonder mensen denkt en zich
voorstelt hoe handig dat niet zou zijn – bij het hardlopen niet hoeven te
slalommen langs moeders met kinderwagens, bijvoorbeeld --, hoe rustig het zou
zijn zonder telefoontjes van klanten of huurders die komen aankloppen. Maar als
hij onderweg twee vrouwen hoort praten, een moeder haar zoontje naroepen,
sijpelt langzaam een gevoel van leegte door en het besef dat zijn emoties niet
met zijn denkbeelden stroken. Haast ongemerkt laat Tyler tastbare eenzaamheid opdoemen in de
groteske levenswandel van deze wereldvreemde roffelaar. Als hij overdenkt hoe
al zijn relaties zijn stukgelopen, kan zelfs zijn beste nep-Frans geen schwung
meer geven aan de dagelijkse taken.
Als Micah’s emoties oplopen en
hij zijns ondanks Cass om een tweede kans smeekt – hij doet dat in geleende woorden
en geeft er een
lachwekkend pathos aan --, laat hij ten slotte zien wat er in zijn hart omgaat. Daarmee geeft
hij zichzelf maar net op tijd de kans zijn leven in een andere richting te
keren. Of hij werkelijk aan zichzelf kan ontkomen, het valt te betwijfelen, maar hij neemt met zijn
goedwillige gestuntel Cass én de lezer voor hem in.
Wie het oeuvre van Anne Tyler volgt, had bij elke
nieuwe geschiedenis van een grijze muis die niet thuis is in zijn of haar eigen
leven, allicht af en toe een déjà vu. Niet alleen zijn haar personages telkens
weer in dezelfde hoek te vinden, Tyler volgt ook in al haar romans een
herkenbaar procedé. Om met een dergelijk afgebakend repertoire te blijven
boeien, moet de uitwerking wel van superbe kwaliteit zijn. En dat is het geval
voor Een rooie langs de kant van de weg, een boek op het niveau
van haar beste werk – ik denk dan onder meer aan Dinner at the Homesick Restaurant, The Accidental Tourist (bekroond
met de National Book Critics Circle Award 1985) en Breathing Lessons (Pulitzer
Prize 1989). Micah is een aanraakbaar personage. Met eminente vakkundigheid
ontrafelt Tyler zijn
psyche en evoceert ze gaandeweg steeds beklemmender gradaties van onvermogen en
onuitgesproken, ontkend gemis. De luchtige toon en het vlotte verteltempo maken
dat het gewicht ervan niet meteen doordringt, je realiseert je maar beetje bij beetje
dat wat op het zicht een onbeduidend leventje is, een wrange leegte inhoudt. Dat
Micah’s onaangepaste
gemodder en ridicule
gewoontes eigenlijk best veel herkenbaars inhouden, begint gaandeweg dan ook enigszins
te verontrusten.
Tylers werk
wordt soms wat schamper ontvangen door de literaire kritiek. Ze snijdt met haar
innemend en warmhartig proza immers geen grote kwesties aan en haar ambitie
lijkt zich te beperken tot een licht lezende vertelling in een stijl zonder
franje. Maar Tylers schrijfkunst is zeer mooi in balans. Ze observeert haar
personages spits en zonder reserve, ze schrijft ongecompliceerd maar met
vernuft. En de lezer die zich gerieflijk installeert voor een weinig eisende
lectuur, zal zich van
lieverlee toch moeten realiseren dat Tyler, zacht en goedmoedig, maar
onverbiddelijk de
blik richt op wat er onder de oppervlakte van doordeweekse levens beweegt. En ze
verrast er bij elk
nieuw boek opnieuw mee, ondanks de gekende tactiek. Dat zegt heel wat over het
raffinement waarmee ze haar procedés hanteert.
In 2015 haalde ze met De blauwe draad de shortlist van de
Man Booker Award. Een rooie aan de kant van de weg staat dit jaar alvast op de
longlist. Of de waardering van de literaire jury voor dit boek ook verder
reikt, weten we op 15 september.
Anne Tyler: Een rooie aan de kant van de weg, Prometheus,
Amsterdam 2020, 205 p. ISBN 9789044644753. Vertaling van Redhead by the Side of
the Road door Peter Abelsen. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan