Poëzie

BOEKEN NR. 8, SEPTEMBER 2020

Frank Báez: Gisteren droomde ik dat ik een DJ was

door Hugo Van Hoecke

De ruimte van het volledig leven tot uitdrukking brengen: dat is wat poëzie hoort te doen volgens Lucebert. De hele balorige wereld samenballen in een cavalcade van woorden. Daaraan moet ik denken bij het doornemen van deze opmerkelijke bundel (sta mij toe) straatgedichten, afkomstig van een non-conformistisch Caribisch dichter die de eigen omgeving en de wereld om hem heen portretteert als maakten die deel uit van één groot Disneyland. Of om nog een andere collega-dichter te citeren: ‘Poëzie heeft te maken met het alcohol laten worden van druiven’. Beide dichters onthullen iets over de drijfveer die het werk van Frank Báez punch geeft.
 
De druiven: dat zijn de dagelijkse besognes van iemand die te (over)leven heeft in de Dominicaanse Republiek - Báez’ thuisland - met zijn zon en zee, orkanen, obligate cruiseboten en zijn fixatie op grote broer de Verenigde Staten. Soms zijn die druiven hoewel wrang van smaak toch eetbaar: lees bijvoorbeeld ‘Geef mijn zus haar MacBook terug’, waarin hij een emotionele oproep doet om haar gejatte laptop terug te bezorgen. Een akkefietje niet ongewoon in Santo Domingo, maar wel als thema voor een gedicht. Of neem ‘Zelfportret’, waarin een ellenlang inventaris van de tonnen calamiteiten die de dichter in zijn jeugd overvielen: pijnlijk en potsierlijk tegelijk.
  
Maar laat daarmee niet gezegd zijn dat Báez zich wentelt in zelfbeklag. Wat hij consequent doet, is die onbestendige wereld in en rond zijn eilandje ludiek objectiveren: hij laat zonder enige schroom een container ongezouten gedichten - eigenlijk zijn het uitgewerkte snapshots - uit zijn mouw rollen als stuiterende knikkers die niet weten welke kant ze op moeten. Niets in zijn poëtische taal  is gezocht, niets méér alledaags, niets schijnbaar doelgericht. Geen intellectuele acrobatie in woord en beeld, geen  effectjagerij, de werkelijkheid is wat ze is. Ook zonder de groteske magie die steevast rond mensen en dingen wordt geweven.
 
Datzelfde gedicht ‘Zelfportret’ is om nog een andere reden relevant. Na het opsommen daarin van de ongemakken die hij in zijn jeugd heeft doorstaan en die hem kwalificeren als een onbenul, laat hij niettemin een politieagent (!) zeggen dat zijn gedichten ‘goede gedichten’ zijn. Is hij dan toch… geen onbenul? Daar klinkt de permanente identiteitstwijfel in door waartegen Báez zich constant in het verweer ziet gaan. Enerzijds krijgt hij lofprijzingen toegezwaaid zoals: ‘Iedereen zegt dat ik de Baudelaire van Santo Domingo ben’, maar anderzijds klinkt het, zoals in ‘Huiselijk geweld’:  
 
‘stop met schrijven stop met schrijven
herhalen ze in koor
dag in dag uit
dag uit dag in’.
 
Het is een spagaat waar hij zich moeilijk uit kan bevrijden. Al erkent hij dat het probleem vaak in hemzelf ligt:  
 
‘Ik vang het gedicht alsof het een vogel is.
Ik voel het in mijn handen kloppen.
Maar soms knijp ik te hard
en verbrijzel het’.
 
Net zoals Báez in dubio verkeert omtrent zijn schrijverschap, levert hij een potje armworstelen met het leven zelf:  
 
‘En ik ben hier.
Geen idee waarom.
Geen idee met welk doel’.
 
Cleopatra, Keats, de paus, Marilyn Monroe, Jackson Pollock, Walt Whitman, Coltrane, de hele beau monde van vroeger en nu schraapt hij bijeen om met die woordenbrij een huis te metselen ‘waar hij zelf niet in thuis hoort’. Is het om aan zoiets als vergankelijkheid stem te geven? Of om op omfloerste wijze het armageddon aan te kondigen, zoals in het tiendelige ‘Het einde der tijden heeft mijn buurt bereikt’? Dat kán allemaal, maar het kan evenzeer dat Báez, zoals in ‘Variaties op een liefdesgedicht’, gewoon het eigen existentiële ongemak een schepje ontluchting wil bieden, getuige waarvan deze enigszins mysterieuze verzen:  
 
‘Lucian Blaga schreef dat woorden
de tranen zijn van hen die hadden willen huilen
en dat niet konden
en dat is alles wat ik hierover te zeggen heb’.
    
Báez is de dichter van het buurtwinkeltje, schrijft Carlos Manuel Alvarez in zijn voorafje op deze intrigerende poëziebundel. Maar dan een winkeltje waar heel wat meer in te vinden is dan een handvol snoep en wat lokale hebbedingetjes.
 
Frank Báez: Gisteren droomde ik dat ik een DJ was, Karaat, Amsterdam 2020, 79 p. ISBN 9789079770373. Vertaling uit het Spaans door Bas Nieuwenhuijsen en Luc de Rooy  

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri