De ruimte van het volledig leven tot uitdrukking brengen:
dat is wat poëzie hoort te doen volgens Lucebert. De hele balorige wereld
samenballen in een cavalcade van woorden. Daaraan moet ik denken bij het
doornemen van deze opmerkelijke bundel (sta mij toe) straatgedichten, afkomstig
van een non-conformistisch Caribisch dichter die de eigen omgeving en de wereld
om hem heen portretteert als maakten die deel uit van één groot Disneyland. Of
om nog een andere collega-dichter te citeren: ‘Poëzie heeft te maken met het
alcohol laten worden van druiven’. Beide dichters onthullen iets over de
drijfveer die het werk van Frank Báez punch geeft.
De druiven: dat zijn de dagelijkse
besognes van iemand die te (over)leven heeft in de Dominicaanse Republiek - Báez’
thuisland - met zijn zon en zee, orkanen, obligate cruiseboten en zijn fixatie
op grote broer de Verenigde Staten. Soms zijn die druiven hoewel wrang van
smaak toch eetbaar: lees bijvoorbeeld ‘Geef mijn zus haar MacBook terug’,
waarin hij een emotionele oproep doet om haar gejatte laptop terug te bezorgen.
Een akkefietje niet ongewoon in Santo Domingo, maar wel als thema voor een gedicht.
Of neem ‘Zelfportret’, waarin een ellenlang inventaris van de tonnen calamiteiten
die de dichter in zijn jeugd overvielen: pijnlijk en potsierlijk tegelijk.
Maar laat daarmee niet gezegd
zijn dat Báez zich wentelt in zelfbeklag. Wat hij consequent doet, is die onbestendige
wereld in en rond zijn eilandje ludiek objectiveren: hij laat zonder enige
schroom een container ongezouten gedichten - eigenlijk zijn het uitgewerkte snapshots
- uit zijn mouw rollen als stuiterende knikkers die niet weten welke kant ze op
moeten. Niets in zijn poëtische taal is
gezocht, niets méér alledaags, niets schijnbaar doelgericht. Geen intellectuele
acrobatie in woord en beeld, geen
effectjagerij, de werkelijkheid is wat ze is. Ook zonder de groteske magie
die steevast rond mensen en dingen wordt geweven.
Datzelfde gedicht ‘Zelfportret’
is om nog een andere reden relevant. Na het opsommen daarin van de ongemakken
die hij in zijn jeugd heeft doorstaan en die hem kwalificeren als een onbenul,
laat hij niettemin een politieagent (!) zeggen dat zijn gedichten ‘goede
gedichten’ zijn. Is hij dan toch… geen onbenul? Daar klinkt de permanente identiteitstwijfel
in door waartegen Báez zich constant in het verweer ziet gaan. Enerzijds krijgt
hij lofprijzingen toegezwaaid zoals: ‘Iedereen zegt dat ik de Baudelaire van
Santo Domingo ben’, maar anderzijds klinkt het, zoals in ‘Huiselijk geweld’:
‘stop met schrijven stop met schrijven
herhalen
ze in koor
dag in dag uit
dag uit dag in’.
Het is een spagaat
waar hij zich moeilijk uit kan bevrijden. Al erkent hij dat het probleem vaak in
hemzelf ligt:
‘Ik vang het gedicht alsof het
een vogel is.
Ik voel het in mijn handen kloppen.
Maar
soms knijp ik te hard
en verbrijzel het’.
Net zoals Báez in dubio verkeert
omtrent zijn schrijverschap, levert hij een potje armworstelen met het leven
zelf:
‘En ik ben hier.
Geen idee waarom.
Geen idee met welk doel’.
Cleopatra, Keats, de paus,
Marilyn Monroe, Jackson Pollock, Walt Whitman, Coltrane, de hele beau monde van vroeger en nu schraapt
hij bijeen om met die woordenbrij een huis te metselen ‘waar hij zelf niet in
thuis hoort’. Is het om aan zoiets als vergankelijkheid stem te geven? Of om op
omfloerste wijze het armageddon aan te kondigen, zoals in het tiendelige ‘Het
einde der tijden heeft mijn buurt bereikt’? Dat kán allemaal, maar het kan
evenzeer dat Báez, zoals in ‘Variaties op een liefdesgedicht’, gewoon het eigen
existentiële ongemak een schepje ontluchting wil bieden, getuige waarvan deze enigszins
mysterieuze verzen:
‘Lucian Blaga schreef dat
woorden
de tranen zijn van hen die hadden willen huilen
en dat niet konden
en dat is alles wat ik hierover te zeggen
heb’.
Báez is de dichter van het
buurtwinkeltje, schrijft Carlos Manuel Alvarez in zijn voorafje op deze
intrigerende poëziebundel. Maar dan een winkeltje waar heel wat meer in te vinden
is dan een handvol snoep en wat lokale hebbedingetjes.
Frank
Báez: Gisteren droomde ik dat ik een DJ was, Karaat, Amsterdam 2020, 79 p. ISBN
9789079770373. Vertaling uit het Spaans door Bas
Nieuwenhuijsen en Luc de Rooy
deze pagina printen of opslaan