Zijn
wij niet altijd de zieners van het verleden?
In 2009 publiceerde Erwin Mortier
Voor de stad en de wereld. De gedichten tot dusver. Nu, elf jaar
later, komt Precieuze mechanieken met nieuwe gedichten. De omkaderende
cycli in de bundel zijn expliciet gewijd aan de moeder. In de openingscyclus,
‘wie, ik’ richt de dichter zich tot zijn moeder, om haar in de slotafdeling
zelf aan het woord te laten. Het openingsgedicht van de bundel maakt meteen
duidelijk waarom Mortier zo lang heeft gezwegen als dichter:
‘Ma,
Al te lang heeft je ziekte me de poëzie
ontfutseld en mij mezelf.
De nesten vol drakeneieren in je kop
braken hun zwarte dooiers in de mijne.’
In het slotdeel heeft de moeder
het vanuit het hiernamaals waar ze nu vertoeft, zelf over haar mentale
neergang:
‘Twaalf jaar lang in
spinnenwebben moeten wonen,
niet weten hoe mijn bloesjes te
knopen, die laatste potlood-
streep halfweg mijn laatste brief aan Lea,
iedereen vergeten doet een mens
geen goed.’
Het stokt in het geheugen van de moeder, er zit zand in het raderwerk van de
precieuze mechanieken die haar, en bij uitbreiding de wereld draaiende moeten
houden.
Schrijvend ontwerpt Mortier een vorm van verzet tegen het tekort:
‘Nu weet ik,
eindelijk ben ik jong genoeg om te beseffen:
schoonheid zal de
wereld redden – eergisteren al, nu reeds
en ook over zevenmaal
zevenhonderd jaar,
in talen die wij niet kunnen bevroeden.’
Vandaar ook dat hij zonder
omwegen kan beweren:
‘Ik lees of schrijf niet om ter bestemming
te komen,
maar om onderweg te blijven,
al schrijvende
onrecht het leven zuur te maken.’
Het onrecht waar hij het hier over heeft, behelst de
vernietiging van onze leefwereld (‘Al die puinen op onze aarde.’), maar even
nadrukkelijk de niet weg te cijferen aanwezigheid van de dood. Zo schrijft hij,
met een subtiel ingebouwde allusie op Jaag je ploeg over de botten van de
doden, de roman
van Nobelprijswinnares Olga Tokarczuk:
‘We
drijven onze ploeg door de botten van de gevallenen.
Er bestaan
geen relaties die niet op uitbuiting berusten.
Iedereen heeft
gedood om te kunnen overleven.’
En toch, zo luidt het slotvers van de openingsafdeling: ‘Je
zoon heeft nog vragen’.
Opmerkelijk is dat Erwin Mortier zichzelf en de manier
waarop hij zijn moeder nabij is gebleven, in een eerste aanzet achterwaarts
bewegend in kaart brengt, ‘zijn wij niet altijd de zieners van het verleden?’
De paradox als stijlfiguur, om zo tegenstellingen op te heffen. En in het
direct hierbij aansluitende gedicht lezen we:
‘We schudden treurnis van ons
af, een rilling die feest heet.
[…]
We trekken vuile
kleren aan en leven ze proper’
Of nog:
‘Ook zijn er jubilea. Ooms en tantes lepelen lippen leeg,
drinken zich nuchter, zoenen wederhelften
roezig
onbekender.’
De moeder blijft, zij het nu meer op de achtergrond, een bepalende rol spelen.
Mortier legt de verwarring bloot die haar in toenemende mate heeft overvallen:
‘Al dat
plezier aan geruite tafelkleden,
de zachte ontreddering die
plotsklaps
komt bloot te liggen wanneer men
de dingen
op hun kop zet.’
In wat beschouwd kan worden als een tussenafdeling, die drie liederen
voor de zon bevat, effent Mortier via het Zonnelied van Fransiscus en de breed
uitlopende reeks rond zonnefarao Echnaton (hier: Akenaten) het pad naar het
gedicht ‘Kleine Erwin aanbidt de zon’ (‘Zelf aanbid ik zelden de zon’) ,
daarbij refererend aan het jaar 2019, het schrijfmoment dat de genese moet
oproepen van de bundel Precieuze mechanieken. Geen zonnegloed, maar ‘het
lover van de popels’, ‘In de nacht moet mijn geest voor mijn thuisloze taal de
zitbank zijn.’ Dood en vernieling, de apocalyps van de totale ondergang staan
centraal in de reeks die Mortier schreef bij de ‘Kruisafneming’ van Rogier van
der Weyden -- met bijtende kritiek op de achteraf-commercie rond het
lijdensverhaal:
‘In de shop zijn theemokken
met Uw naam te krijgen, alsook
legpuzzels
Uwer ledematen.
[…]
Straks lunch in de cafetaria:
broodjes gezond zonder vermenigvuldiging.’
en bij Beethovens muziek voor
Goethe’s tragedie ‘Egmont’:
‘Moed, mijn lief, is
meer voor brons
bedoeld dan voor ons mensen.’
Ik ben je kleine Demosthenes
Vooraleer in een aangrijpende slotafdeling de moeder zelf aan
het woord te laten geeft Mortier in de afdeling ‘Van spreken ben ik het schrale
sacrament’ (hier valt weer de Bijbelse connotatie op) een inkijk in zijn
poëticale opvattingen. Aan duidelijkheid ontbreekt het allerminst:
‘Al te lang heb ik me laten intimideren door de oncologen
van de
powetiek, chirurgen die menen
dat een vers
door het theoretisch te kortwieken als vanzelf de juiste
banen zal
beschrijven.’
Geen pose-om-de-pose, maar kort en klaar:
‘Bovenal moeten mijn zangen feeëriek fonkelen,
inhoud en vorm
laten samenvallen,
of hard als diamant runen kerven in een
handpalm.’
En
als een echo van deze verzen:
‘De poëzie is haar
zintuig voor pracht verloren, voor de verschrikking
van de
wereldse schoonheid.’
en verder:
‘Schaamteloos, ja, schaamteloos
belijd ik mijn
credo in het offer van de taal,
ons klamme brood.’
Als ‘een kleine
Demosthenes’ wil de dichter ‘de lettergrepen bevolken / met de meest
oorspronkelijke stilte.’ Dit alles effent de weg naar het slotdeel: de moeder
spreekt badinerend, het hoge vermengend met het lage, over haar plaats hierboven:
er is God de Vader die graag rijstkoekjes eet zonder boter, er zijn de
roddelende martelaren, er is Beethoven die ‘met zijne dove kop vast zit in de
vulva van de grammofoon’, er zijn Poolse werklieden die dringend de wc moeten
komen ontstoppen… Onder de flinterdunne deklaag van een relativerende kijk legt
Mortier bloot wat hem raakt: dat zijn moeder kan en mag zeggen dat zij Lieven
(de man van Mortier) graag ziet, of over haar dementie:
‘Noach is ook dement.
Hij zoekt heel de dag twee zebra’s.
Ze vinden dat komiek.
Ik niet.
Ik had liever dat zijn stekelvarkens
in andermans kop
waren komen
winterslapen.’
Precieuze mechanieken heeft alles in zich om uit
te groeien tot een van de literaire hoogtepunten van het onzalige coronajaar
2020. Speels en gedurfd in de aanpak, gedragen door een uitermate breed
uitdijende belangstelling voor onze cultuurgeschiedenis, persoonlijk en toch
rakend aan het universele. Poëzie kortom die ‘knettert als een vuur dat oplaait
/ in tongen van as.’
Erwin Mortier: Precieuze
mechanieken, Amsterdam, De Bezige Bij, 2020, 107 p. ISBN 9789403103518.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan