Vertaald proza

BOEKEN NR. 10, NOVEMBER 2020

Olivier Rolin: Gesmoorde woorden

door Elisabeth Francet

Memoires van een Odysseus zonder Ithaca   

'Een man neemt zich voor de wereld in kaart te brengen. Jaren aan één stuk bevolkt hij de ruimte met beelden van provincies, koninkrijken, bergen, baaien, schepen, eilanden, vissen, kamers, instrumenten, hemellichamen, paarden en mensen. Kort voor zijn dood ontdekt hij dat door die geduldige doolhof van lijnen het beeld werd geschetst van zijn eigen gezicht.' (J.L.Borges, De maker). Het motto van Gesmoorde woorden, de jongste autobiografische 'roman' van Olivier Rolin (1947), die met zijn rijke oeuvre reeds een plek in menigeens hart en het Franse schrijverswalhalla veroverde, vat het boek perfect samen.
 
Een vooropgezet plan voor zijn 'memoires' had Rolin niet. Hij reisde af naar Cascais nabij Lissabon, betrok er een huis met zicht op zee, boog zich over de ongeveer zestig schriftjes die hij tijdens zijn dertig jaar durende odyssee bij elkaar schreef en gaf zich over aan 'écriture automatique'. Met als resultaat Gesmoorde woorden, een verzameling fonkelende literaire diamanten, zopas vertaald door Katelijne De Vuyst, waarin samenhang, chronologie en waarheidsgehalte van ondergeschikt belang zijn.
 
Met zijn herinneringen als grondmaterie hoopt Rolin dat uit die woelige oceaan van woorden iets wat op zijn gezicht lijkt vanzelf zal komen bovendrijven. Om zijn leven, 'zijn theater van de wereld', te verbeelden, zal hij eerst de woorden tekeer moeten laten gaan. Zo overspoeld raakt hij door de impressies in zijn schriftjes, vluchtige herinneringen, heftige emoties soms, dat hij niet anders kan dan zichzelf te introduceren als drenkeling. In de beschrijvingen van de tastbare wereld zal Rolin de sporen proberen terug te vinden die diezelfde wereld op hem achterliet.
 
Rolin waarschuwt de lezer bij voorbaat. Omdat zijn liefde voor literatuur hem als lezer tijdloosheid geschonken heeft, zal dit boek waarschijnlijk onaf blijven. Voorts zullen er heel wat beeldschone jonge vrouwen, niet zelden getrouwde serveersters en stewardessen, passeren. Waarom zou hij zich schamen voor zijn licht ontvlambare hart en niet de lof zingen van die terloopse vrouwen, die voor hem de schoonheid en de vreugde verzinnebeelden? Ten slotte zal ook de drank rijkelijk stromen, zo maakt Rolin uit zijn benevelde handschrift en dito ontboezemingen op.
 
Voor globetrotter Rolin bestaat er geen land – is er een plek waar hij niet geweest is? – waaraan hij geen goede herinnering overhield, inclusief het verlangen om er ooit terug te keren. Royaal haalt hij herinneringen op aan zijn passages in Soedan, Afghanistan, Vuurland, de Noordpool, Buenos Aires, Brunei, Tadzjikistan, Irkoetsk, enzovoort, enzovoort. Doelloos zwerft hij door landschappen die hij – waarom zou hij het ontkennen? – soms zelf verzonnen heeft en waarin hij als een kameleon opgaat.
 
Zo is er de herinnering aan twee soldaten van het Rode Leger, die hem gezelschap hielden op zijn treinreis naar Riga. Innemende bruten, 'allebei in Afghanistan gediend, waar ze mogelijk aan slachtpartijen hadden deelgenomen', die hun wodka met hem deelden en hem als moederkloeken in de watten legden 'met de sociale bewogenheid die je in Russische treinen telkens weer tegenkomt'. Of de gesprekken met een pelsjager over sneeuwuilen en blauwvossen op de Noordpool, waar hij 's nachts ingeduffeld op zijn veldbed Hugo’s Les misérables las en overdag (met een haardroger) een mammoet hielp te ontdooien die in een blok ijs uit de bevroren bodem was gehesen. Samen met hompen lange, dikke rode haren, kwam een geur van wilde dieren vrij.
 
Als journalist was Rolin vaak op reportage in oorlogsgebieden, waar hij in smerige hotels verbleef en in de ruige milieus van revolutionairen, misdadigers en prostituees vertoefde. Hij ondernam talloze, soms catastrofale reizen – een vrouw verlaat hem, de geest van Apollinaire waart rond, hij wordt gek. Bezeten door de zee (zeedichters als Valéry, Aragon en Rimbaud sloot hij in zijn hart) stuurt Rolin zijn denkbeeldige barge als een volleerd schipper over de golven van de literatuur, van het ene naar het andere boek uit zijn kleine draagbare of denkbeeldige bibliotheek. Soms, wanneer hij door de nevelslierten van het verleden vaart, is het een spookschip. Hij is met het verleden verweven, 'een gênante ziekte die ons belet te genieten van het heden', maar ook de materie zelf van literatuur.
 
In Rolins schriftjes staan namen en adressen die hem hoegenaamd niets meer zeggen; zijn leven lijkt wel een aaneenschakeling van vluchtige ontmoetingen, beetje bij beetje gesmeed door andere levens. Op zijn reizen leerde hij het vergankelijke liefhebben: ruïnes, kerkhoven, onherbergzame landschappen en bloedmooie vrouwen. Zij vormen het gepaste decor bij zijn eigen sentimentele drama. Rolins 'Passante van Baudelaire' heeft doorgaans Aziatische trekken, hoge jukbeenderen en een ranke hals. Rolin gedroeg zich als een hoffelijke jager, leefde graag gevaarlijk en ontvluchtte voortdurend wat een thuis had kunnen worden. Om kalm te blijven, slikte hij pillen. Het wekt dan ook geen verbazing dat hem op zekere dag bij thuiskomst een gedwongen opname wachtte. Zijn vrienden bedoelden het nochtans goed.
 
Niet alleen de liefde bezingt Rolin, ook de hechte vriendschappen in zijn leven. Nu en dan ziet hij zijn oude vrienden weer, doorgaans op begrafenissen van andere vrienden. Allen beginnen ze op 'oude stukken zeep' te lijken; toch proberen ze er goed uit te zien en rechten hun rug, ondanks de vermoeidheid. Aan hun graven worden woorden door snikken gesmoord. Wanneer zijn dierbaarste vriend Serge op sterven ligt, herleest Rolin Prousts Op zoek naar de verloren tijd, een gedeelde herinnering.
 
Geleidelijk aan wordt het boek wel degelijk waarvoor hij gevreesd had: een museum én een rouwkrans. De schrijver voorvoelt dat de lezer, onwel geworden op die stormachtige zee van fragmenten, mogelijk zal afhaken en roept zichzelf tot de orde. 'Waar is hij naar op zoek, het einde van de wereld, de verloren tijd, zijn 'Aleph'?' Toch zal Rolin het op de een of andere manier móeten laten ontsporen, wil hij zijn leven recapituleren.
 
Broeierige duizend-en-één-nachttaferelen met bonte personages in paleizen of naar rotte vis stinkende straten; eenzame diners op plekken waar niemand op hem wacht; wijk per wijk steden in kaart brengen, die hij te voet doorkruist: met fotografische precisie beschrijft Rolin 'een kluwen beelden die niet eens herinneringen zijn, die de herinnering overstijgen', 'indrukken waar echte, concretere beelden omheen beginnen te groeien'. In het beste geval is er de zeewind, die alles wegvoert.
 
In een tijdgewricht dat voor hem samenvalt met 'het einde van de hymne', zoekt Rolin naar het tastbare, liefst op plekken waar het virtuele niet bestaat, 'of alleen in een zo verdunde vorm dat ze je geen last bezorgt'. Vuurland was zo'n plek, met al die ruige vlaktes en de zwarte aanwezigheid van de zee-engte tussen twee grote oceanen. Rolins gelukkigste momenten zijn verbonden met schoonheid, zinnelijk genot en water. Zwemmen is voor hem als geboren worden, naakt zijn, of vliegen, gewichtloos zijn. Het is ook een beetje doodgaan.
 
Steeds vaker drijft de weemoed boven. Nergens komt de melancholicus en nostalgicus in Rolin beter tot zijn recht dan in Lissabon, de stad waar hij dit boek vormgeeft; de stad waar ook die vreemde man woonde met dat kleine hoedje en brilletje die 'in zijn eentje een hele literatuur had willen zijn', en – hoe kan het ook anders – de beeldschone vrouw die hij bemint.
 
Rolin noemt wat hij schrijft 'digressies', afdwalingen, uitweidingen, ideeën via omwegen, vanuit een ooghoek. Lukraak dringen herinneringen zich op. Hij weet niet waarom deze wel, die niet. Soms zijn het slechts herinneringen aan herinneringen. Met de nodige ironie blijft Rolin zijn wereld veruitwendigen en om de hete brij heen draaien. Eindeloos blijft hij onderweg, als een Odysseus zonder Ithaca, intussen voortdurend de maat van de tijd nemend. De stereoscopische beelden die zijn herinneringen hem schenken, geven hem een 'inkijk in de diepte van de tijd'.
 
Zo onwaarschijnlijk talrijk en bol van avonturen zijn Rolins reisherinneringen, dat menig lezer zich gewis zal afvragen of hij wellicht, nog meer dan een fenomenale wereldreiziger, een grandioze fantast is. Sommige lezers zullen – zoals een reisgezel in Soedan opmerkte over een van Rolins eerdere romans – in dit boek enige 'intellectuele masturbatie' ontwaren. Rolin pretendeert zich van geen kwaad bewust te zijn. Mij lijkt dit 'papieren labyrint' in de eerste plaats een spel dat Rolin speelt, met de tijd, met zichzelf, met de lezer. En met de nodige ironie.
 
Het gezicht dat gaandeweg tevoorschijn komt, heeft iets van een bescheiden spook, vol van tegenstrijdigheden: een combinatie van hoogmoed en het verlangen om te verdwijnen, van roekeloos leven en angst voor de dood, van onbestemde heimwee en zwerflust, van vluchtige ontmoetingen en de vrees om vergeten te worden. Als een doorgewinterde Sheherazade wist Rolin met zijn exotische vertelkunst de dood op afstand te houden, maar zijn herinneringen haalden hem in. Hij ontdekte dat niet alleen de aarde rond is, maar ook de cirkel van zijn leven. Betekent dat het einde? Hoegenaamd niet. Immers, wat let hem opnieuw te beginnen?
 
Olivier Rolin: Gesmoorde woorden, Vleugels, Bleiswijk 2020, 276 p. Vertaling van Extérieur Monde door Katelijne De Vuyst. ISBN 9789493186095 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 10, DECEMBER 2024

Dius

Stefan Hertmans

Kruisende lijnen

Junichiro Tanizaki

Memoires van een kip. Een Palestijnse fabel

Ishaq Musa Al-Husseini

We moeten ‘misschien’ blijven denken

Esther Jansma

Wij van de Ripetta

Thomas Lieske

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 10, DECEMBER 2024

De wens, of Het ware verhaal van Titi en Tony

Tereza Horvathova , Michaela Kukovicova (ill.)

Het is rood en rond…

Jan Jutte

Ludas en Bontje

Jan Paul Schutten, Sanne te Loo (ill.)

Wie heeft Steef opgegeten?

Susannah Lloyd, Kate Hindley (ill.)

Wij, ervoor en erna

Jenny Valentine

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri