Memoires
van een Odysseus zonder Ithaca
'Een
man neemt zich voor de wereld in kaart te brengen. Jaren aan één stuk bevolkt
hij de ruimte met beelden van provincies, koninkrijken, bergen, baaien,
schepen, eilanden, vissen, kamers, instrumenten, hemellichamen, paarden en
mensen. Kort voor zijn dood ontdekt hij dat door die geduldige doolhof van
lijnen het beeld werd geschetst van zijn eigen gezicht.' (J.L.Borges, De
maker). Het motto van Gesmoorde woorden, de jongste autobiografische
'roman' van Olivier Rolin (1947), die met zijn rijke oeuvre reeds een plek in
menigeens hart en het Franse schrijverswalhalla veroverde, vat het boek perfect
samen.
Een
vooropgezet plan voor zijn 'memoires' had Rolin niet. Hij reisde af naar
Cascais nabij Lissabon, betrok er een huis met zicht op zee, boog zich over de
ongeveer zestig schriftjes die hij tijdens zijn dertig jaar durende odyssee bij
elkaar schreef en gaf zich over aan 'écriture automatique'. Met als resultaat Gesmoorde
woorden, een verzameling fonkelende literaire diamanten, zopas vertaald
door Katelijne De Vuyst, waarin samenhang, chronologie en waarheidsgehalte van
ondergeschikt belang zijn.
Met zijn herinneringen als grondmaterie hoopt Rolin dat uit die woelige
oceaan van woorden iets wat op zijn gezicht lijkt vanzelf zal komen
bovendrijven. Om zijn leven, 'zijn theater van de wereld', te verbeelden, zal
hij eerst de woorden tekeer moeten laten gaan. Zo overspoeld raakt hij door de
impressies in zijn schriftjes, vluchtige herinneringen, heftige emoties soms,
dat hij niet anders kan dan zichzelf te introduceren als drenkeling. In de
beschrijvingen van de tastbare wereld zal Rolin de sporen proberen terug te
vinden die diezelfde wereld op hem achterliet.
Rolin waarschuwt de lezer bij
voorbaat. Omdat zijn liefde voor literatuur hem als lezer tijdloosheid
geschonken heeft, zal dit boek waarschijnlijk onaf blijven. Voorts zullen er
heel wat beeldschone jonge vrouwen, niet zelden getrouwde serveersters en
stewardessen, passeren. Waarom zou hij zich schamen voor zijn licht ontvlambare
hart en niet de lof zingen van die terloopse vrouwen, die voor hem de
schoonheid en de vreugde verzinnebeelden? Ten slotte zal ook de drank rijkelijk
stromen, zo maakt Rolin uit zijn benevelde handschrift en dito ontboezemingen
op.
Voor
globetrotter Rolin bestaat er geen land – is er een plek waar hij niet geweest
is? – waaraan hij geen goede herinnering overhield, inclusief het verlangen om
er ooit terug te keren. Royaal haalt hij herinneringen op aan zijn passages in
Soedan, Afghanistan, Vuurland, de Noordpool, Buenos Aires, Brunei,
Tadzjikistan, Irkoetsk, enzovoort, enzovoort. Doelloos zwerft hij door
landschappen die hij – waarom zou hij het ontkennen? – soms zelf verzonnen
heeft en waarin hij als een kameleon opgaat.
Zo is er de herinnering aan twee
soldaten van het Rode Leger, die hem gezelschap hielden op zijn treinreis naar
Riga. Innemende bruten, 'allebei in Afghanistan gediend, waar ze mogelijk aan
slachtpartijen hadden deelgenomen', die hun wodka met hem deelden en hem als
moederkloeken in de watten legden 'met de sociale bewogenheid die je in
Russische treinen telkens weer tegenkomt'. Of de gesprekken met een pelsjager
over sneeuwuilen en blauwvossen op de Noordpool, waar hij 's nachts ingeduffeld
op zijn veldbed Hugo’s Les misérables
las en overdag (met een haardroger) een mammoet hielp te ontdooien die in een
blok ijs uit de bevroren bodem was gehesen. Samen met hompen lange, dikke rode
haren, kwam een geur van wilde dieren vrij.
Als journalist was Rolin vaak op
reportage in oorlogsgebieden, waar hij in smerige hotels verbleef en in de
ruige milieus van revolutionairen, misdadigers en prostituees vertoefde. Hij
ondernam talloze, soms catastrofale reizen – een vrouw verlaat hem, de geest
van Apollinaire waart rond, hij wordt gek. Bezeten door de zee (zeedichters als
Valéry, Aragon en Rimbaud sloot hij in zijn hart) stuurt Rolin zijn
denkbeeldige barge als een volleerd schipper over de golven van de literatuur,
van het ene naar het andere boek uit zijn kleine draagbare of denkbeeldige
bibliotheek. Soms, wanneer hij door de nevelslierten van het verleden vaart, is
het een spookschip. Hij is met het verleden verweven, 'een gênante ziekte die
ons belet te genieten van het heden', maar ook de materie zelf van literatuur.
In Rolins
schriftjes staan namen en adressen die hem hoegenaamd niets meer zeggen; zijn
leven lijkt wel een aaneenschakeling van vluchtige ontmoetingen, beetje bij
beetje gesmeed door andere levens. Op zijn reizen leerde hij het vergankelijke
liefhebben: ruïnes, kerkhoven, onherbergzame landschappen en bloedmooie
vrouwen. Zij vormen het gepaste decor bij zijn eigen sentimentele drama. Rolins
'Passante van Baudelaire' heeft doorgaans Aziatische trekken, hoge jukbeenderen
en een ranke hals. Rolin gedroeg zich als een hoffelijke jager, leefde graag
gevaarlijk en ontvluchtte voortdurend wat een thuis had kunnen worden. Om kalm
te blijven, slikte hij pillen. Het wekt dan ook geen verbazing dat hem op
zekere dag bij thuiskomst een gedwongen opname wachtte. Zijn vrienden bedoelden
het nochtans goed.
Niet alleen de liefde bezingt Rolin, ook de hechte vriendschappen in zijn
leven. Nu en dan ziet hij zijn oude vrienden weer, doorgaans op begrafenissen
van andere vrienden. Allen beginnen ze op 'oude stukken zeep' te lijken; toch
proberen ze er goed uit te zien en rechten hun rug, ondanks de vermoeidheid.
Aan hun graven worden woorden door snikken gesmoord. Wanneer zijn dierbaarste
vriend Serge op sterven ligt, herleest Rolin Prousts Op zoek naar de
verloren tijd, een gedeelde herinnering.
Geleidelijk
aan wordt het boek wel degelijk waarvoor hij gevreesd had: een museum én een
rouwkrans. De schrijver voorvoelt dat de lezer, onwel geworden op die
stormachtige zee van fragmenten, mogelijk zal afhaken en roept zichzelf tot de
orde. 'Waar is hij naar op zoek, het einde van de wereld, de verloren tijd,
zijn 'Aleph'?' Toch zal Rolin het op de een of andere manier móeten laten
ontsporen, wil hij zijn leven recapituleren.
Broeierige
duizend-en-één-nachttaferelen met bonte personages in paleizen of naar rotte
vis stinkende straten; eenzame diners op plekken waar niemand op hem wacht;
wijk per wijk steden in kaart brengen, die hij te voet doorkruist: met
fotografische precisie beschrijft Rolin 'een kluwen beelden die niet eens
herinneringen zijn, die de herinnering overstijgen', 'indrukken waar echte,
concretere beelden omheen beginnen te groeien'. In het beste geval is er de
zeewind, die alles wegvoert.
In een tijdgewricht dat voor hem samenvalt met 'het einde
van de hymne', zoekt Rolin naar het tastbare, liefst op plekken waar het
virtuele niet bestaat, 'of alleen in een zo verdunde vorm dat ze je geen last
bezorgt'. Vuurland was zo'n plek, met al die ruige vlaktes en de zwarte
aanwezigheid van de zee-engte tussen twee grote oceanen. Rolins gelukkigste
momenten zijn verbonden met schoonheid, zinnelijk genot en water. Zwemmen is
voor hem als geboren worden, naakt zijn, of vliegen, gewichtloos zijn. Het is
ook een beetje doodgaan.
Steeds vaker drijft de weemoed boven. Nergens komt de melancholicus
en nostalgicus in Rolin beter tot zijn recht dan in Lissabon, de stad waar hij
dit boek vormgeeft; de stad waar ook die vreemde man woonde met dat kleine
hoedje en brilletje die 'in zijn eentje een hele literatuur had willen zijn',
en – hoe kan het ook anders – de beeldschone vrouw die hij bemint.
Rolin noemt wat hij
schrijft 'digressies', afdwalingen, uitweidingen, ideeën via omwegen, vanuit
een ooghoek. Lukraak dringen herinneringen zich op. Hij weet niet waarom deze
wel, die niet. Soms zijn het slechts herinneringen aan herinneringen. Met de
nodige ironie blijft Rolin zijn wereld veruitwendigen en om de hete brij heen
draaien. Eindeloos blijft hij onderweg, als een Odysseus zonder Ithaca,
intussen voortdurend de maat van de tijd nemend. De stereoscopische beelden die
zijn herinneringen hem schenken, geven hem een 'inkijk in de diepte van de
tijd'.
Zo
onwaarschijnlijk talrijk en bol van avonturen zijn Rolins reisherinneringen,
dat menig lezer zich gewis zal afvragen of hij wellicht, nog meer dan een
fenomenale wereldreiziger, een grandioze fantast is. Sommige lezers zullen –
zoals een reisgezel in Soedan opmerkte over een van Rolins eerdere romans – in
dit boek enige 'intellectuele masturbatie' ontwaren. Rolin pretendeert zich van
geen kwaad bewust te zijn. Mij lijkt dit 'papieren labyrint' in de eerste
plaats een spel dat Rolin speelt, met de tijd, met zichzelf, met de lezer. En
met de nodige ironie.
Het gezicht dat gaandeweg tevoorschijn komt, heeft iets van
een bescheiden spook, vol van tegenstrijdigheden: een combinatie van hoogmoed
en het verlangen om te verdwijnen, van roekeloos leven en angst voor de dood,
van onbestemde heimwee en zwerflust, van vluchtige ontmoetingen en de vrees om
vergeten te worden. Als een doorgewinterde Sheherazade wist Rolin met zijn
exotische vertelkunst de dood op afstand te houden, maar zijn herinneringen
haalden hem in. Hij ontdekte dat niet alleen de aarde rond is, maar ook de
cirkel van zijn leven. Betekent dat het einde? Hoegenaamd niet. Immers, wat let
hem opnieuw te beginnen?
Olivier Rolin: Gesmoorde woorden, Vleugels, Bleiswijk 2020,
276 p. Vertaling van Extérieur Monde door Katelijne De Vuyst. ISBN
9789493186095
deze pagina printen of opslaan