Van de publicaties die naar aanleiding van het
Beethoven-jaar verschijnen – in het Nederlands onder meer de herziene versie
van de biografie door Jan Caeyers of de geschriften
die Richard Wagner aan de componist wijdde – is het nieuwe boek van Tomas
Lieske vast de meest bijzondere. Honderd hoge dagen is een knotsgekke roman die scènes uit het levensverhaal
van Ludwig van Beethoven op een ingenieuze wijze verbindt met allerlei
verhaallijnen en hedendaagse thema’s. Door de vele parallellen die Lieske
legt, is de roman een waar spiegelpaleis waarin je als lezer voortdurend
verrassende overeenkomsten en verschillen opmerkt.
Het reiken naar het hoogste is
het belangrijkste motief in de roman. Die opent met een scène waarin Beethoven
in het Wenen van 1815 een nieuwe uitvinding uitprobeert: de Ascension. Hij komt
vervolgens uit in de stuurcabine van een torenkraan in de Saoedische woestijn
in de jaren 1980 bij Luuk Hefter, gesjeesd student Italiaans en groot
Beethoven-liefhebber. Die wordt letterlijk verblind door het hevige licht
wanneer Beethoven aan hem verschijnt en geeft ten overstaan van zijn idool toe
dat hij eigenlijk last heeft van hoogtevrees. De situatie van de kraanman zorgt
bij de componist voor een gevoel van herkenning:
‘Balling zijn en weten dat je
nooit meer terug kan naar je vaderland; altijd eenzaam zijn en je grootste
liefde moeten missen; altijd het gevoel blind te worden; de ellende van het
steeds dover worden; de benauwdheid van de muziek die ik misschien niet kan
schrijven omdat ik tekort schiet. Dat zou eens gezegd moeten worden, hoe het is
om daarmee te leven. Jij bent kennelijk bekend met dat soort aanvallen van
totale ontreddering. […] Jij weet wat dat betekent. Jazeker, jij kent mijn
gevoelens. […] Jij zou kunnen beschrijven hoe die dromen en nachtmerries en
hallucinaties mij beïnvloeden. Jij zou dat voor mij kunnen doen. Laat de
luisteraar weten hoe ik heb moeten worstelen om die muziek zo te krijgen. Laat
ze weten hoe ik het bedoel. Je doet mij er een groot plezier mee. Met het
beschrijven van de randen van het bewustzijn. Doe alsof je mij bent. Een ander
zou ik dat niet durven vragen. Jou wel. Jij weet wat dat betekent:
nachtmerries, hallucinaties. Doe alsof je mij bent.’
Wanneer zijn collega’s Luuk
komen redden, blijkt hij niet meer te kunnen zien, maar het ziekenhuis kan die
blindheid niet verklaren. Hij wordt naar Nederland gerepatrieerd waar Mira, de
puberdochter van zijn pleegbroer, hem komt verzorgen. Zij is een even grote fan
van de muziek van Beethoven, maar dan om op te dansen, iets wat niet zonder
gevaar is aangezien ze aan epilepsie lijdt. Wanneer de blindheid even
onverklaarbaar verdwijnt als ze optrad, ontstaat er een vreemde relatie tussen
Luuk en het meisje, dat uitdagend in ondergoed voor hem paradeert, naakt bij
hem slaapt en toestaat om haar te strelen, maar hem verbiedt om verder te gaan.
Als ze samen Bonn bezoeken, Beethovens geboortestad, krijgt zij een aanval
nadat hij net voordien alleen in de stad een wandeling heeft gemaakt.
En dan is er nog
Anklamer, een misantroop die allerlei lijstjes met informatie over Beethoven
bijhoudt en daarmee Luuks verhalen over de componist stoffeert waarmee die Mira
fascineert. Die man blijkt merkwaardigerwijze meer te weten over het verleden
van Luuk (die door een medestudente beschuldigd werd van een poging tot
verkrachting en daarom gedwongen werd zijn studie op te geven) en Mira (van wie
gesuggereerd wordt dat ze misbruikt wordt door haar vader). Wanneer Luuk na
honderd dagen in Nederland terugkeert naar Saoedi-Arabië wordt de vreemde relatie
beëindigd. Hij ontmoet Beethoven nogmaals boven in de torenkraan en samen
redden ze een gierzwaluw die zich op de giek te pletter gevlogen leek te hebben.
De doofheid
van de componist versus de blindheid van Luuk; de vallende ziekte van Mira
versus de verschijning van Beethoven die Luuk blind maakt (hallucinaties zijn
een symptoom van epilepsie); de onuitstaanbaarheid van Anklamer versus het
moeilijke karkater van Beethoven; de liefde van Luuk voor een jong meisje
versus de voorliefde van de componist voor jonge dames – het zijn maar enkele
van de parallellen die Lieske aanbrengt. Maar de grootste overeenkomst tonen de
personages in hun streven naar het hogere: bij Luuk is dat letterlijk, door als
machinist van de hoogste kraan ter wereld te functioneren ondanks zijn
hoogtevrees. Mira tracht haar beperking te overwinnen door toch te dansen,
Anklamer probeert zich te vereenzelvigen met Beethoven door elk detail te
willen weten over hem, en de componist zelf wil het hoogste bereiken door
revolutionaire muziek te schrijven.
Bij elk van deze personages grenst het genie aan waanzin –
want zijn de symptomen die ze hebben niet stuk voor stuk gelieerd aan
genialiteit: blindheid maakt het mogelijk om een andere wereld te zien,
hallucinatie is een vorm van helderziendheid, de epileptische aanval een uiting
van de bezetenheid door iets hogers, de onbeschaamdheid is het gevolg van
zelfoverstijging, en het lastige gedrag van de fenomenale geest is een
neveneffect van de genialiteit. Wie hoog reikt, kan echter diep vallen: dat
wordt verbeeld door de vallende ziekte, door het onbegrip waar Beethovens
muziek op stuit, maar ook door de wankele dans op de giek om de gierzwaluw (een
vogel die naar Nederland komt om zich voort te planten, maar verder op warmere
continenten vertoeft: een parallel met Luuk).
Luuk heeft de opdracht die hij
van Beethoven kreeg ter harte genomen: aan de hand van zijn eigen angsten,
psychische en fysieke kwalen en zijn falen op liefdesvlak weet hij voelbaar te
maken hoe ingewikkeld het leven moet zijn geweest van de componist, die met
vergelijkbare problemen te kampen had. Lieske trekt
daarbij naar hartenlust de postmoderne trukendoos open, maar dat is geen spel –
hij vermag daardoor inzicht te bieden in zowel Beethoven als vandaag.
Tomas Lieske:
Honderd hoge dagen, Querido, Amsterdam, 2020, 276 p., ISBN
9789021423869. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan