Zenobia is een hoogtepunt in het werk van de
Roemeense surrealistische auteur Gellu Naum (1915-2001). Het is een laat werk
uit 1985 waarin Naum de thema’s en motieven uit zijn voorgaand werk herneemt en
tot een apotheose smeedt. De titel verwijst naar het alter ego van Lygia Alexandrescu,
die meer dan een halve eeuw de levensgezellin van Naum is geweest. De roman
moet dan ook worden gezien als een eerbetoon en als een liefdesroman. Maar het
is ook veel meer dan dat.
Gellu Naum wordt weleens de eerste en de laatste
surrealistische auteur van Roemenië genoemd. Boekarest werd tijdens het
interbellum als ‘Klein-Parijs’ omschreven vanwege de vele contacten en de daarmee
gepaard gaande kruisbestuivingen met en tussen Parijse en Roemeense
kunstenaars. Na zijn studies wijsbegeerte aan de universiteit van Boekarest
trok Naum naar Parijs om aan de Sorbonne een proefschrift te schrijven over de middeleeuwse
Franse theoloog Pierre Abélard. Hij verdiepte zich tevens in alchemistische teksten.
Dit zal in zijn werk, en zeker ook in Zenobia, sporen nalaten. Het
spreekt voor zich dat Gellu Naum in Parijs in contact kwam met surrealistische
kunstenaars als André Breton en René Char, maar ook met zijn landgenoten
Jacques Hérold en Gherasim Luca.
Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog richtte Naum samen
met Luca en enkele gelijkgestemden de Roemeense surrealistische groep op.
Tijdens de oorlog bleef het stil, maar vanaf 1945 volgden talrijke publicaties
in het Roemeens en het Frans en werden meerdere tentoonstellingen op poten
gezet. Tijdens de communistische bezetting wou Naum literair overleven en
schreef hij werk dat aan de heersende sociaal-realistische norm voldeed. In
zijn verzameld werk zijn de werken uit deze periode niet opgenomen. Vanaf eind
jaren zestig van de vorige eeuw sloot het werk van Naum terug aan bij zijn
surrealistisch werk. Dat zal zo blijven tot aan zijn dood in 2001.
Zenobia is een
experiment, een literair werk dat zich expliciet inschrijft in de
surrealistische traditie waarin het onderscheid tussen droom en realiteit, het
banale en het verhevene, de ratio en het gevoel wordt opgegeven. Het is een
visioen. Toch is er een rudimentaire narratieve structuur terug te vinden. De
roman vangt aan tegen het decor van een moeras. In het daargelegen huis van de
heer Sima ontmoet de ik-figuur, die Naum heet en trekken van de auteur heeft,
twee jonge heren, Iason en Petru, alsook een meisje dat hij beslist Zenobia te
noemen:
“Lieverd,” zei ik zachtjes tegen
het meisje, “omdat ik niet weet hoe je heet, zal ik je Zenobia noemen, en je
moet weten dat ik van je hou, meer dan men zich kan voorstellen […].”
De laatste persoon in
het huis is Dragoş, een oude man, die languit op een tafel ligt; het is oorspronkelijk
niet geheel duidelijk of hij slaapt of dood is. Deze personen zullen verder in
het boek nog opduiken.
Het is weinig belangrijk om hier
het verhaal samen te vatten. Zenobia is een roman die ondergaan en niet
zozeer begrepen of rationeel benaderd moet worden. Daar wordt in de tekst ook
op gewezen, waardoor meteen een metastructuur wordt aangebracht. Naum schrijft
In Zenobia: ‘In feite was ik niet geïnteresseerd in begrijpen of
uitleggen.’ Over het begrijpen: ‘[In] het begin wilde ik koppig begrijpen in de
gebruikelijke zin van het woord, maar dat begrip kon enkel zeer verre echo’s
raken van wat amper nog flakkerende, als verkwijnende stralen […].’ Zenobia behoedt
de ik-figuur voor een uitleg of verklaringen: ‘We wisten allebei dat we geen
behoefte hadden aan formuleren, maar aan leven in overeenstemming met de
voorvoelde wereld waar we ons allebei voor openstelden […].’ Betekenissen,
waarheden en systemen zijn nooit in overeenstemming met het universum van de
roman Zenobia in het bijzonder en het surrealisme in het algemeen.
Daarbij
aansluitend is ook een groot aantal passages te vinden waarin de auteur
verwijst naar ‘waarheid’. Waarheden worden steeds vervangen door andere
waarheden en worden zo door elkaar opgeheven, maar op hetzelfde moment zijn
alle waarheden toch geloofwaardig. ‘Natuurlijk, in wat ik zeg (of schrijf, want
het schijnt dat ik schrijf) gaat het niet om waarheden als zodanig, maar om
waarheden van alle slag […].’ Ook het kiezen voor de fantasierijke teksten van alchemisten
als Meester Eckhard of Cornelius Agrippa boven geschriften van traditionele
wetenschappers, iets dat Naum letterlijk doet in Zenobia, moet in deze
context worden begrepen.
Hoewel de Roemeense auteur beïnvloed is door het
surrealisme, wil hij zich toch buiten de literatuur plaatsen – iets dat
natuurlijk nooit kan lukken. Wel past hij zijn woordenschat aan en spreekt denigrerend
over ‘pohezie’ en ‘pohemen’, en dat doet hij ook in Zenobia. Hij wijst
de pohezie af, maar schrijft toch ook zelf pohemen. Hij heeft een afkeer van
kranten en spreekt over artikelen in termen van ‘vulgariteit’ en ‘monsterlijke pornografie’,
maar toch wordt de tekst in Zenobia afgewisseld met korte artikelen uit
kranten. Ook de ‘boekgewrochten van het moment’ worden omschreven als ‘solide
geconstrueerde urinoirs, voorzien van subtiele, uiterst geperfectioneerde leidingen
met kranen waaruit de theorie stroomde en de poëzie krabbelde, je werd er
kotsmisselijk van, en ze waren zo rigide, altijd klaar om zich met hun houten kaken
in je vast te bijten […].’
Maar niemand kan er
omheen dat ook Zenobia een boek is. Naum: ‘[Ik] heb het gevoel dat ik me
bezondig aan het schrijven van zoiets als een homan, wat me vreselijk op de
zenuwen werkt [...].’ Het zijn dergelijke tegenstrijdigheden die geen
tegenstrijdigheden willen zijn omdat ze enkel bestaan binnen een rationele
context. De literatuur van Naum moet eerder met de zintuigen worden gelezen dan
met het verstand. In een surrealistische droomwereld is immers per definitie
alles mogelijk. Volgens Naum is alles bestendig en omkeerbaar, zeker en
bedrieglijk.
In
Zenobia heersen andere wetten dan in conventionele romans. Er duiken wezens
op met lichtgevende handen en doorschijnende gezichten, het is niet altijd
duidelijk of iemand leeft of dood is, er wordt gespeeld met tijd en ruimte. Wie
bereid is om zich open te stellen voor een compleet nieuw universum, waarin niet
alles kan en moet worden begrepen, waarin waarheden wankel zijn en wijsgerige
terzijdes deel uitmaken van de tekst, zal in Zenobia een roman vinden
die geen roman is en zal als lezer de schouders optrekken en glimlachen omdat
literatuur ook gewoon zot mooi kan zijn.
De vertaling en het nawoord zijn van Jan H. Mysjkin. Bij
Uitgeverij Vleugels verscheen ook een selectie van de poëzie van Gellu Naum
onder de titel De andere kant. De vertaling is eveneens van Mysjkin.
Gellu Naum:
Zenobia, Vleugels, Bleiswijk 2020, 224 p. ISBN 9789493186194. Vertaling van
Zenobia door Jan H. Mysjkin
deze pagina printen of opslaan