De essentiële Orwell
Onder het pseudoniem George
Orwell schreef de Brit Eric Blair (1903-1950) een aantal romans met
journalistiek onderzoek als vertrekpunt. Op dat prozawerk vormen zijn
uitgebreide essays, waarvan een royale selectie gebundeld werd in het zopas
verschenen Waarom ik schrijf, een uitstekende aanvulling. Deze essays
belichamen de essentiële Orwell. Naar eigen zeggen afkomstig uit de 'lagere
hoge middenklasse', leefde Orwell jarenlang tussen de verschoppelingen aan de
zelfkant van de samenleving. Die ervaringen dwongen hem tot een politiek
engagement. Hij schreef omdat hij een leugen wilde blootleggen, een mistoestand
wilde aanklagen. Bovendien werd hij gedreven door een demon, die hij niet
begreep en niet weerstaan kon. Orwells ontwapenende eerlijkheid en onbeschroomde
zelfkritiek maken zijn met ironie overgoten essays uitzonderlijk authentiek.
In de jaren
voor zijn vroegtijdige dood schreef Orwell de dystopieën Animal Farm en 1984,
algemeen beschouwd als zijn meesterwerken, maar literair sterk overvleugeld
door zijn vroegere werk. Orwells eerste roman Birmaanse dagen, waarin
hij zijn ervaringen als twintiger bij de Indiase imperiale politie verwerkte,
is een onweerstaanbaar esthetisch uitstapje binnen zijn oeuvre. In diezelfde
periode situeren zich twee van de meest confronterende en intrigerende essays
uit Waarom ik schrijf: 'Een olifant omleggen' en 'Een terechtstelling'.
In Birma
ontwikkelde de jonge Blair een diepe afkeer van het koloniale systeem, wat zijn
klassenbewustzijn deed ontwaken. Hij werd gehaat en gesard door de inlanders en
het leek hem aanvankelijk een groot genoegen een bajonet in de buik van zo'n
'boeddhistische kwelduivel' te drijven ('dit soort gevoelens zijn de normale
bijproducten van het imperialisme'). Orwell woonde als politieofficier een
executie bij en ervoer 'wat het betekent om een mens te vernietigen die gezond
is en bij zijn volle bewustzijn'. Een hond, accidenteel getuige van de
executie, bleek – als enige – 'menselijk' gedrag te vertonen tijdens de hele afschuwelijke
affaire. De futiliteit van de witte overheersing in het Oosten doorzag Orwell
in 'Een olifant omleggen', waarin hij beschrijft hoe hij onder druk van
duizenden inlandse ogen, begerig naar bloed, hongerig naar het vlees, het op
hol geslagen dier wel moest doden. Hij moest doen wat de inlanders van hem
verwachtten. De olifant had immers hun huizen vernield, sommigen onder hen
gedood.
'Ik begreep op dit moment dat
als de witte man een tiran wordt, het zijn eigen vrijheid is die hij
vernietigt. Hij wordt een soort lege, poserende ledenpop, de conventionele
figuur van de sahib.'
Terug in Europa raakte Orwell op de dool en leefde een
tijdlang in armoede, te midden van zwervers, fruitplukkers en mijnwerkers. Ook
die ervaringen tekende hij op, in respectievelijk Aan de grond in Londen en
Parijs (Down and Out in Paris and London, 1933) en De weg
naar Wigan (The Road to Wigan Pier, 1937). In 1936 sloot hij zich
aan bij een marxistische beweging in Catalonië om er te vechten tegen de
monarchisten van Franco. Hij kreeg een kogel door de keel en moest onderduiken
in Barcelona. In Saluut aan Catalonië (Homage to Catalonia, 1938)
doet hij verslag van zijn wedervaren tijdens de Spaanse Burgeroorlog en
verwoordt hij zijn teleurstelling over het verraad van de communisten aan het
linkse ideaal. Met elke regel die hij sindsdien schreef, sprak hij zich direct
of indirect uit tegen totalitarisme en voor democratisch socialisme, zoals hij
dat opvatte. Zijn uitgangspunt bleef telkenmale een besef van
onrechtvaardigheid.
'In de walvis', één van de langste essays in de bundel, is een prachtig
uitgesponnen recensie van Tropic of Cancer. Deze autobiografische roman
van Henry Miller werd over het algemeen als obsceen onthaald, volgens Orwell
niet zozeer omwille van de talloze schunnigheden, maar omwille van de vrijheid,
het geluk en de acceptatie van verval die Miller in zijn schrijven omarmde.
Orwell merkt op dat de roman niet in een tijdperk van ontplooiing en vrijheid
is geschreven, 'maar in een tijdperk van angst, tirannie en reglementering' en
dat de atmosfeer van orthodoxie altijd schadelijk is voor proza. In de geesten
heerst dan een soort vrijwillige censuur. Met Millers roman als leidraad neemt
Orwell de Engelse dichtkunst van de jaren dertig onder de loep. Hij stelt vast
dat de beste schrijvers in die periode dichters zijn en tracht trends en
tendenzen te verklaren. Terwijl Miller volkomen accepteerde wat op hem toekwam
en een amorele houding aannam, streed Orwell onvermoeibaar voor een betere
wereld, uit plichtsgevoel. Orwell vroeg zich af of Millers houding überhaupt
wel te verdedigen viel. Hij achtte het waarschijnlijk dat een dergelijke
passieve houding in de toekomst nog 'meer bewust passief' zou worden, tot er
slechts berusting rest: 'de werkelijkheid beroven van haar verschrikkingen door
je er gewoon aan te onderwerpen. In de buik van de walvis kruipen.' Het belang
van Millers boek was voor Orwell uitsluitend symptomatisch.
In die tijd werd Orwells genuanceerde
kritiek – in zijn thuisland althans – weinig gesmaakt. Toch bleef hij, tegen
elke nationalistische propaganda in, volharden in zijn streven naar
'broederschap over grenzen heen'. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte Orwell
voor de BBC en ontpopte hij zich als een volbloed patriot. 'Het merendeel van
de Engelse middenklasse is vanaf de wieg opgeleid oorlog te kunnen voeren, niet
zozeer technisch als wel moreel', schrijft Orwell in het essay 'Rechts of
links, dit is mijn land'. In 'England Your England' bezingt hij zijn vaderland
en levert er tegelijk genadeloze kritiek op. 'Pleidooi voor het haardvuur' is
een vurige ode aan de Engelse huis- en haardgezelligheid, waarin Orwell
lekkernijen aanprijst zoals niervetpudding, plum cake, Oxford marmelade en Stilton
kaas. De Engelse theecultuur noemt hij zelfs 'een van de pijlers van de
beschaving'.
Orwell
kon zich ontzettend opwinden in de Britse politiek. Terwijl de intelligentsia
macht aanbad, deed men in de arbeidersklasse alsof men niet wist dat het
Imperium bestond. Hoewel de ongelijkheid nergens in Europa erger was dan in
Engeland, sloot het land de gelederen zodra er een vijand opdoemde. In Orwells
ogen werd Engeland geregeerd door een aristocratie van parvenu's die zichzelf
hadden verrijkt, een klasse die minder nut had voor de maatschappij 'dan
vlooien voor een hond', lieden die hun ogen strak op het verleden richtten en
zich vastklampten aan verouderde methoden en wapens 'omdat ze onontkoombaar
iedere oorlog zagen als een herhaling van de vorige'. Orwell ergerde zich
mateloos aan het feit dat honderdduizenden mannen in Engeland nog steeds een
opleiding kregen om met de bajonet te vechten, 'een wapen dat volslagen
nutteloos is, behalve voor het openen van blikjes'.
Evengoed stak Orwell de draak
met linkse intellectuelen, die in een knorrige, allesbehalve constructieve
houding volhardden en die het zelfs een schande vonden Engelsman te zijn.
Orwell interesseerde zich oprecht voor mensen met wier gedachtegoed hij het
volstrekt oneens was en voor werelden die hij aanvankelijk helemaal niet
begreep. Zo verdiepte hij zich in Hitlers Mein
Kampf en poogde de starre kijk van de monomaan te doorgronden. Wat de massa
betreft, zag hij 'de buitengewone opinieschommelingen waar tegenwoordig sprake
van is, gevoelens die aan en uit kunnen worden gezet alsof ze uit een kraan
komen' als het gevolg van 'een hypnose veroorzaakt door kranten en radio'. De
massa kan op een gegeven moment 'voor de oorlog' of 'tegen de oorlog' zijn,
maar in beide gevallen heeft ze er geen realistisch beeld van. Propaganda
beschikt dat de waarheid een leugen wordt als ze uit de mond van de vijand
komt.
In
'Notities over nationalisme' hekelt Orwell de veronderstelling dat de mensen ‘in
klassen gerangschikt kunnen worden, als waren ze insecten, en dat hele groepen
van miljoenen of tientallen miljoenen brutaalweg voorzien worden van het etiket
'goed' of 'slecht'’. Nationalisme omschrijft hij als 'de gewoonte om je te
identificeren met een enkele natie of een andere eenheid' (die zelfs niet
werkelijk hoeft te bestaan) 'door die aan gene zijde van goed en kwaad te
plaatsen en geen andere plicht te erkennen dan het bevorderen van de belangen
ervan'. In tegenstelling tot patriottisme, dat van nature defensief is, is
nationalisme, aldus Orwell, onscheidbaar van het verlangen naar macht.
Nationalisten denken bijna uitsluitend in termen van concurrerend prestige.
Zoals alle fanatici zijn ze in staat tot de meest flagrante oneerlijkheid,
zolang die maar ten dienste staat van het grote ideaal.
Al op heel jonge leeftijd wist
Orwell dat hij schrijver zou worden. Zoals veel eenzame kinderen bedacht hij
verhalen en voerde conversaties met fantasiefiguren. Hij had een enorme
behoefte om de dingen te zien zoals ze waren, ze te beschrijven en er innerlijk
'zijn verhaal' van te maken. Op school was de jonge Blair bepaald geen rebel.
Hij accepteerde de regels zoals ze waren. Toch werd hij vaak geslagen, gepest
en gestraft. Hij had een zwakke gezondheid en, conform zijn afkomst en volgens
de heersende maatstaven, was hij niets waard. Vele jaren later vroeg Orwell
zich in het essay 'Hoe zalig gleed de jongenskiel...' af of het normaal is dat
een schoolkind jarenlang leeft te midden van 'irrationele verschrikkingen en
krankzinnige misverstanden'. 'Een kind dat redelijk gelukkig lijkt, kan lijden
onder angsten die het niet onder woorden kan of wil brengen'. Een volwassene
kan daar slechts naar gissen door op onderzoek te gaan in zijn eigen
jeugdherinneringen. Wellicht vond Orwells diepgewortelde
rechtvaardigheidsgevoel hier zijn oorsprong.
George Orwell: Waarom ik
schrijf, De Arbeiderspers, Amsterdam 2020, 384 p. ISBN 9789029542364. Vertaling
uit The Collected Essays, Journalism and Letters of George Orwell en Narrative
Essays door Olaf Brenninkmeijer, Lore Coutinho, Martin Schouten en Arie Storm.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan