'Wat stond dat
me ineens allemaal tegen! Mijn hart draaide om in mijn lijf en ik wilde niet
langer kijken naar deze onbetekenenende beelden, naar dit smakeloze
schouwspel... Ja, ik had er genoeg van, meer dan genoeg. Ik voelde zelfs geen
medelijden met mijn medebroeders, al mijn gevoelens verdronken in dat ene, dat
ik nauwelijks durf te noemen, in een gevoel van walging, en het sterkst, het
grootst was die walging voor mezelf.'
Dit is geen uittreksel uit La
nausée maar een citaat uit 'Verschijningen',
een verhaal uit 1864 van IvanToergenjev (uit Faust en andere verhalen, Veen
2008) waarin de hoofdpersoon in de armen van een spookachtige vrouwelijke
verschijning boven steden als Rome, Parijs en Petersburg vliegt en de 'koddige
strijd' aanschouwt die de mensheid voert met 'het onveranderlijke en het
onvermijdelijke'. Terug op aarde, na de dood in de ogen te hebben gezien,
tracht hij tevergeefs 'tot klaarheid' te komen en verzucht : 'En waarom sidder
ik zo heftig als ik alleen al denk aan het niets?‘
Het gevoel van de zinloosheid
van het bestaan, in het bijzonder dat van het eigen bestaan, is blijkbaar van
alle tijden. Maar het is duidelijk dat dit gevoel sterker en algemener is geworden
na het verbrokkelen van het geloof in God. Sinds Nietzsche de mensen opriep
werk te maken van een bestaan zonder die gedachte, met alle consequenties
vandien voor een autonoom bestaan, hebben onzekerheid en angst toegeslagen.
Angst voor de leegte, in en rondom ons.
Het is het besef van de
imminente betekenisloosheid van alles wat ons omringt en van wie we zelf zijn,
die bij de ikpersoon van dit verhaal het gevoel van walging oproept : La
nausée (1938), een roman die de evocatie ervan tot thema verheft.
'Het gaat niet. Het
gaat helemaal niet. Ik heb het weer, dat rotgevoel, de Walging. En dit keer is
er iets nieuws bijgekomen; ik kreeg het in het café. Tot nu toe waren de cafés
mijn enige toevluchtsoord omdat het er altijd vol en warm is. Nu kan ik ook
daar niet meer terecht. Voortaan heb ik geen uitwijkmogelijkheid meer als ik me
opgejaagd voel in mijn kamer. [...] Dat is de Walging. De Walging zit niet in
mij; ik voel haar [...] overal om me heen. Ze vormt één geheel met het café. Ik
bevind me in de Walging. '
Hoofdpersoon in deze filosofische roman is Antoine
Roquentin, misschien wel een historicus, maar dat is niet echt duidelijk, die
zich, na reizen over de hele wereld, heeft teruggetrokken in het provinciale
havenstadje Bouville (gemodelleerd naar Le Havre) om een studie te maken over
de kleurrijke achttiende-eeuwse markies de Rollebon, die er voor de rest weinig
toe doet. Hij huurt een kamer in hotel Printania, brengt zijn dagen door in de
leeszaal van de plaatselijke bibliotheek, neemt zijn maaltijden in diverse
cafés en vult er de leegte van zijn vrije uren op.
Om weer greep te krijgen op de
werkelijkheid besluit hij een dagboek bij te houden. In de eerste plaats als
verslag van de verontrustende ontwikkeling in zijn eigen bewustzijn, maar ook
als een tekst die doorspekt is met humoristische observaties van het leven in
het slaperige provinciestadje naast pertinente beschrijvingen van de armoedige
havenbuurt. We wandelen na de hoogmis mee met de zondagse parade van de
burgerij in de rue Tournebride, we nemen deel aan Roquentins karige lunches in
brasserie Vézelize, beleven gezapige momenten in café Mahy of iets meer leutige
in bar Mardi-gras. We ontmoeten wat schimmige voorbijgangers, komen pittoreske
cafégangers tegen en stuiten op enkele opvallende figuren.
De belangrijkste is ongetwijfeld
de Autodidact die met alle kracht van zijn eruditie contact poogt te maken met
de hoofdpersoon. Maar het is pas wanneer Roquentin het systeem ontdekt waarmee
diens kennis tot stand komt dat er een vorm van communicatie zal ontstaan.
'Plotseling
schieten de namen van de auteurs wier boeken hij heeft geraadpleegd me weer te
binnen: Lambert, Langlois, Larbalétrier, Lastex, Lavergne. Er gaat me een licht
op, de methode van de Autodidact is me plotseling duidelijk : hij werkt aan
zijn ontwikkeling in alfabetische volgorde.'
De aarzelende toenadering zal
echter nogal brutaal worden afgebroken wanneer, tijdens het diner waarop de
Autodidact Roquentin had uitgenodigd, het gesprek plots over het humanisme en
de zin van het bestaan gaat. Wat volgt is een van de vele satirische pareltjes
waarop deze feitelijk komische roman (in de zin zoals ook Wachten op Godot
dat is), is opgezet, een kwaliteit die de meeste grote romans van de eerste
helft van de twintigste eeuw gemeen hebben.
'Er is een doel, meneer, er is
een doel... Er zijn toch mensen.' 'Inderdaad! Ik vergat dat hij humanist is.
[...] Uit zijn blik straalt bezieling, dat is onmiskenbaar. Maar bezieling
alleen is niet genoeg.'
'De mensen', zeg ik. 'De mensen... Best
mogelijk, maar ik heb niet de indruk dat u zich veel aan de mensen gelegen laat
liggen ; u bent altijd alleen, altijd met uw neus in de boeken. '
Daarop volgt een
moordende opsomming van de diverse symboolhumanismen die mekaar onderling naar
het leven staan - 'als individuen wel te verstaan, niet als mensen'. Sartre zal
na de oorlog overigens nog wel een boekje schrijven met als titel L'existensialisme
est un humanisme (1945).
Ook de liefde valt niet te rijmen met zijn nieuwe
gemoedstoestand en de ontmoeting met zijn voormalige vriendin Anny zal op niets
uitlopen omdat hij tot inzicht is gekomen dat zijn bestaan nog enkel in het
heden plaatsvindt en dat hij zowel geen verleden meer heeft, als enige toekomst
kan verwachten. Hij is een mens zonder verhaal geworden, een wezen zonder
verklaring, zoals alle andere mensen, eens dat ze hun functie zijn kwijt
geraakt.
In
het stadspark van Bouville overvalt hem de gedachte dat het stof waaruit de
natuur gemaakt is, evenals de ogenschijnlijke verscheidenheid ervan, enkel
schijn is.
'Dat
vernisje had losgelaten en er waren wanstaltige, weke massa's overgebleven,
chaotisch - en naakt, van een angstaanjagende obscene naaktheid. [...] En
zonder iets duidelijk onder woorden te brengen begreep ik dat ik de sleutel van
het Bestaan had gevonden, de sleutel van mijn Walging, van mijn eigen leven. In
feite is alles wat ik daarna heb kunnen vasthouden, tot deze fundamentele
absurditeit terug te brengen.'
Het bestaan blijkt geen noodzakelijkheid te zijn, maar een
eerder toevallige verschijning die, net zoals in het verhaal van Toergenjev,
leidt tot het niets. De conclusie is simpel:
'Bestaan is er zijn, meer
niet.'
Kun je
je bestaan dan nog rechtvaardigen? Een vraag die Sartre zijn hele leven lang
zal bezig houden en waarvan de bouwstenen in deze min of meer autobiografische
roman werden neergelegd. Als jonge leraar werkte hij lange tijd in Le Havre dat
hem de plattegrond van zijn boek als een city-trip zou leveren. Maar de vraag
was: gelet op de absurditeit van het leven, kun je je bestaan dan nog
rechtvaardigen?
En dan is er dat ene jazzmelodietje dat Antoine Roquentin soms laat
spelen op de grammofoon van café Rendez-vous des Cheminots en dat telkens even
de gedachte doet ontstaan dat er iets is waarvan hij het bestaan dreigde te
vergeten.
'Nog
heel even en dan begint de negerin te zingen. Onherroepelijk zal de stem
inzetten, zo sterk is de innerlijke wetmatigheid waaraan deze muziek
gehoorzaamt. Niets kan haar voortgang stuiten, [...] Wat
vreemd en wat ontroerend, dat de kracht van de muziek zo breekbaar is. Niets
kan haar stuiten en alles kan haar breken.'
Some of these days
You'll miss me honey
Jean-Paul Sartre: Walging,
Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2020, 288 p. ISBN 9789025312756. Vertaling
van La Nausée door Marianne Kaas. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan