Vissenschild kun je structureel gezien
het beste omschrijven als een episch gedicht opgebouwd uit tweeregelige verzen
met spanningsbogen, metaforen, betekenisverschuivingen en tal van neologismen.
Maar de bundel is veel meer dan
een opeenvolging van technische vondsten en nauwkeurige taal. Het is een
waterval aan beelden, referenties en klankrijmen die de lezer bij wijlen doet
duizelen. Liesbeth Lagemaat (° 1962) hanteert tal van culturele, botanische en
dierkundige verwijzingen, en legt de lat voor haar publiek hoog om haar werk
ten volle te kunnen begrijpen.
Aanvankelijk doet Vissenschild denken aan het werk van
Delphine Lecompte (1978). In De baldadige
walvis zijn de maritieme verwijzingen ook niet van de lucht; los van
tandwalvis en fontein spelen ook fabelbeesten een niet te onderschatten rol. In
Vissenschild hebben we naast vissen te maken met forellenpoorten en
mannen met werphengelhoofden.
Onderwaterklokken en een zeeanemoon ‘met zachte tentakels die zwaaien
/op stroming’ zijn een paar andere van de talrijke watergerelateerde fenomenen.
Het ‘schirrekind’ is een verwijzing naar de demonen; bij Lagemaat een
gefantaseerd figuur: een schir is bij de demonen een figuur met geitenkop. Bij
Delphine Lecompte hebben we veeleer te maken met fabels, maar ook met saters.
Misschien zit het beroepsverleden van Lagemaat er voor iets tussen hier; zij
werkte een tijd lang als havenmeester.
De legende van de Fiere Margriet
is de rode draad. In dat volksverhaal werkt Margaretha van Leuven (Margriet
dus) in de herberg van haar oom, wanneer een groep reizigers daar na het
sluitingsuur aanbelandt. Ze wordt om een kruik wijn gestuurd en stelt bij haar
terugkeer vast dat de herbergier en zijn vrouw vermoord zijn. Wanneer de boeven
haar meenemen en willen misbruiken, verzet ze zich hevig en wordt ze in de
Dijle geworpen, alwaar ze wordt gered door de vissen, die haar ondersteunen
(een vissenschild bij Lagemaat). Begeleid door engelengezang drijft Margaretha
verder. Ze wordt uiteindelijk gered door de Hertog van Brabant.
Het aloude epos wordt
door Lagemaat als basis gebruikt voor Vissenschild
- een kalligrafist vertelt het verhaal van Elpis, die wordt onteerd door
Allesman/Nietsman:
‘Zijn ogen zwart. Groot. Gaten.
Zijn hoofd een schedel. Hand
krampt om mijn hals. Schreeuwen
wil ik tegen mijn lippen zijn
mond’
Het is
opgebouwd uit een verteller (de kalligrafist), de visie van Elpis zelf, de
herbergierster (‘De Daalderse vrouw’), het ‘schirrezusje’ (een door Elpis
bedacht ‘nevelkind’ ook wel ‘nevelzusje’ genoemd, een fantasiefiguurtje dat
haar probeert te behoeden (‘Aan de oever ligt drijfzand vandaag, weg bij die
beek.’)
Meteen
al bij de eerste verzen blijkt de worsteling van de kalligrafist:
‘Dacht ik me ooit
vrij uit dit scriptorium?’ Een kalligrafist.
De mollenblinde
donkerte. Graafdierenzwart werpt aarden
wal van nacht. Nergens een
schering- of inslagdraad gevonden,
foetus van taal, zo nat van
klank nog. Reidans de morsetekens’
In dezelfde zin lezen we ook dat de kalligrafist zijn pen
bij tijd en wijlen als ‘hakbijl’ hanteert.
Naast het verhaal van Elpis zelf
lezen we dus ook de problemen die opduiken voor de kalligrafist: het verhaal
dwingt hem Elpis te doen herbeleven wat ze meemaakte; hij wil er wel een ander
einde aan breien, maar kan dat niet, gedwongen door de verhaallijn:
‘Met een doezelaar
zich de vingers uitwissen,
het handschrift, de hand?’
In de wisselende perspectieven
(Elpis/de kalligrafist/de herbergierster) en de verhalende stijl herkennen we
eerder werk van Liesbeth Lagemaat; ook Abri
(2018) was aldus opgebouwd. Haar beelden zijn krachtig en poëtisch (‘is het
een mens, iemand die// zich oprolde in die zwerm van grafiet’), de keuze om het
gedicht op te bouwen uit disticha versterkt het gevoel te maken te hebben met
een ballade, een episch muziekstuk uit vroeger tijden. Haar woordkeuze is
wijdlopig: van ouderwetse termen tot neologismen. ‘Uitspanseligheid’ en
‘gezelschappelijkheid’ doen veeleer denken aan de woordenschat van Roald Dahls Grote Vriendelijke Reus dan aan poëzie,
maar dat hindert niet.
Vissenschild is
een fantasierijk gedicht, opgebouwd uit beeldende taal met hier en daar
(ver)gezochte woordenschat, met verrassende gedachten. Het is Liesbeth
Lagemaats zevende gedichtencyclus. Een aantal van haar vorige bundels werd
bekroond: haar debuut, Een grimwoud in
mijn keel, kreeg in 2005 de C. Buddingh’ prijs en Nachtopera (2017) ontving de Karel van de Woestijneprijs. Ook
publiceerde ze samen met Martin Michael Driessen onder het pseudoniem Eva Wanjek een roman, Lizzie (2015).
Liesbeth
Lagemaat: Vissenschild, Wereldbibliotheek, Amsterdam 2020, 63 p. ISBN
9789028451278. Distributie Mythras Books
deze pagina printen of opslaan