Van
grasachtige ruimten en een water wassing
Recensenten – het zijn soms net
mensen. Met dezelfde mensenwensen, en dezelfde mensenstreken… En dat komt
allemaal nog in de krant ook, ja.
Bijvoorbeeld, als ik een boek zie voorbijkomen met de titel
Piranesi, dan moet ik ogenblikkelijk aan wijlen Harry Mulisch denken,
vanwege diens fascinatie voor Giambattista Piranesi (1720-1778), de schepper
van de labyrintische etsen van de Carceri d’Invenzione. Alles wat mij
aan Mulisch doet denken komt mij, louter en alleen daardoor al, interessant
voor. Dus ik ging prompt Piranesi lezen. Dát was een vergissing.
Je kunt deze
metafysisch-paranoïde parabel met welwillendheid bekijken, en dan iets opmerken
over hoe verduiveld goed dit verhaal van eindeloze labyrinten/kerkers past in
de opgeslotenheid van deze coronatijden. Je kunt ook vaststellen dat het een
enorm geëlaboreerd spinsel over zo goed als niets in het bijzonder is. Of
zelfs kun je vinden dat dit een afschuwelijke dystopie is die wordt
gepresenteerd als een soort paradijsverhaal. Maar eerlijk gezegd: het
accuraatst zou nog zijn het een (niet bijster goede of spannende) whodunit met
esoterische pretentie te noemen.
‘De Schoonheid van
het Huis is onmetelijk; zijn Vriendelijkheid oneindig’: met deze zin (in de
pseudo-achttiende-eeuwse hoofdletterspelling die in het hele boek wordt
gebruikt) eindigt zowel het eerste als het laatste hoofdstukje van deze roman.
Het is een bevinding van hoofdpersonage Piranesi. Zo heet hij niet echt, maar
zo wordt hij genoemd door de enige andere bewoner van het Huis – die op zijn
beurt door Piranesi ‘de Ander’ wordt genoemd. En die zal blijken eigenlijk niet
een bewoner van het schier oneindige Huis te zijn.
In zekere zin is dat Huis het
eigenlijke hoofdpersonage van de roman, met zijn duizenden marmeren zalen,
gangen, vestibules, nissen, apsissen, en zijn tien- of honderdduizenden
standbeelden langs de wanden daarvan. Het is volkomen steriel – althans,
nergens binnen of in de tussen de zalen ingeklemde geometrische ruimten die je
technisch ‘buiten’ zou kunnen noemen is ook maar een sprietje groen te
bekennen. De onderste van de drie bouwlagen bevat een hele oceaan – bron van
voedsel voor Piranesi, die daarzonder al lang van de honger zou zijn omgekomen,
al brengt ‘de Ander’ weleens wat te eten voor hem mee op hun twee vaste,
telkens vrij korte ontmoetingsmomenten per week. In de bovenste bouwlaag vormen
zich van tijd tot tijd wolken.
Arme Piranesi. Hoezeer wordt hij begoocheld. Ook door
zichzelf, blijkt na enige tientallen pagina’s. Hoezo immers, de
‘vriendelijkheid’ van dat vreselijke, faraonische monstrumgebouw, waarin hij de
facto al zeven jaar gevangen zit? (En al die tijd zeer secuur een dagboek
bijhoudt, de enige oriëntatie in de tijd die hij bezit.) Het is zoals gezegd
steriel, en er is iets in de atmosfeer van het ding dat een mens zijn verstand
doet verliezen.
Alle overige elementen van het verhaal zijn niets anders dan loze en
geleidelijk zelfs irritant wordende interessantdoenerij: de zogenaamd verloren
gegane zeer oude kennis die de mensheid ooit zou hebben bezeten en waarnaar ‘de
Ander’ op zoek is, de theorieën daarover van een zekere Laurence Arne-Sayles,
een omstreden hoogleraar die misschien wel moorden op zijn geweten heeft… Dat
de parallelle werkelijkheid die het Huis blijkt te zijn uiteindelijk, binnen de
context van deze roman, als wel degelijk écht wordt voorgesteld, naast de eigenlijk
echte wereld: de onze, het is dus geen fantasy, het speelt niet in
Midden-Aarde – dat bespaart je als lezer de ergernis van een zouteloze ‘Het was
maar een droom’-plotwending, maar heeft dan weer het (wat mij betreft
onoverkomelijke) nadeel dat je gedwongen wordt mee te gaan in esoterische
nonsens. Wat meteen alle pretenties die de auteur eventueel zou kunnen
koesteren qua kritiek op de échte echte wereld waarin we leven doet vervliegen
als de rook uit de pijp van Bilbo Balings.
Het zeer lovende citaat van
David Mitchell op het achterplat, de lof uit de Wall Street Journal, The
Boston Globe en Booklist: don’t believe the hype. Piranesi
maakt de gewekte verwachtingen en ook zijn eigen ambities niet waar. Dat is
balen, maar het is niet anders.
(Het is jammer het te moeten vaststellen, en in de bijna
dertig jaar dat ik recenseer heb ik het niet éénmaal eerder gedaan, maar,
welaan & helaas: de vertaling is ronduit slecht. De vertaalster zal het
Engels wel min of meer onder de knie hebben, dat is het punt niet (hoewel) –
het punt is dat haar Nederlands zo hemeltergend onder de maat blijft.
Ik heb voor de aardigheid
het hoofdstukje ‘Ik blijf kalm’ eens door GoogleTranslate gehaald. Niet alleen
dat de formulering zéér gelijklopend is met die in dit boek, de vertaalster
slaagt erin GT hier en daar te verschlimmbessern. Van ‘This was the name that the Other called on
in his ritual’ maakt GT, heel behoorlijk, ‘Dit was de naam die de Ander
in zijn ritueel aanriep’. De vertaalster: ‘Dit was de naam die de Ander bij
zijn ritueel had genoemd’. (Wat eerder in het boek presteert ze het ‘But to return to the matter in hand’
te vertalen als, je gelooft je ogen niet, ‘Maar om terug te keren naar de
betreffende zaak’. GT doet het een stuk beter: ‘Maar om op de huidige kwestie
terug te komen.’) ‘Perhaps I was indeed in an altered state of consciousness
when I wrote them [= these diary entries, hj]?’ Hier levert GT deze matige, erg
letterlijke vertaling af: ‘Misschien was ik inderdaad in een veranderde staat
van bewustzijn toen ik ze schreef?’ De vertaalster… produceert exact
dezelfde zin. ‘Een andere bewustzijnstoestand’ klinkt mij een stuk
natuurlijker en minder direct op het Engels gecalqueerd in de oren.
‘After a certain amount of struggle’
wordt, alweer geloof je je ogen niet, ‘na een zekere hoeveelheid moeite’. ‘The
House is valuable because it is the House’ wordt ‘Het huis is waardevol omdat
hij het huis is’. Ehhh – wie is het Huis? Je moet tegen wil en dank aan
Hugh Laurie denken, terwijl er toch echt gewoon had moeten staan ‘omdat het het
Huis is’. (Verderop wordt ook naar ‘het hoogtij’ en naar een bootje met ‘hij’
verwezen.)
Uiteraard kent deze vertaalster
het verschil tussen ‘erin bestaan’ en ‘bestaan uit’ niet, uiteraard kent ze het
verschil tussen ‘bedenken’ en ‘zich bedenken’ niet, uiteraard kent ze het
verschil tussen ‘verschijning’ en ‘verschijnsel’ niet – en natuurlijk wordt er
hier ‘geplaatst’ dat het een aard heeft. Er wordt heus ook weleens een keer
iets gelegd, gezet of (ergens in) gestopt, maar meer nog wordt er geplaatst,
geplaatst en nóg eens geplaatst, tot zelfs een blad papier toe – on-Nederlandser
kan niet. Termen als ‘equaties’ en ‘discoursen’ zijn absoluut registerfouten
(voor ‘vergelijkingen’ en ‘gesprekken/conversaties’). ‘I am none of those things’ is niet ‘Ik ben geen van deze
dingen’. ‘I collapsed on my bed and
slept’ is niet ‘Ik stortte ineen op mijn bed en sliep’. Je kunt niet
‘een trap opstijgen’. ‘A wash of water’
is niet ‘een water wassing’, en zelfs al was het dat wél, dan nog hoor je dat
in één woord te schrijven.
Het slothoofdstukje is helemaal een ramp. Nee, ‘grassy spaces’ in een park zijn geen
‘grasachtige ruimten’, ‘more clement
weather’ is niet ‘toegeeflijker weer’ en, Jezus Christus nog aan toe, ‘A lattice of wire was strung
across the courtyard’ (van een hotel) betekent
niet ‘Een traliewerk van ijzerdraad werd over de binnenplaats geregen’!
Ach,
laat ik ophouden. Het is niet eens dat een en ander ‘zo stroef klinkt’ – hét
grote bezwaar kennelijk van de meeste recensenten die iets op een vertaling
hebben aan te merken, zonder zich ooit af te vragen of het origineel misschien niet
al even stroef klonk –, want dat is heus niet zo vaak het geval. Het is dat het
Nederlands hier al te vaak een aanfluiting is.)
Susanna Clarke: Piranesi,
Orlando, Amsterdam, 2020 270 p. ISBN 9789493081680. Vertaling van Piranesi door
Jacqueline Smit. Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan