En
alles gaat naar de hel
Een
storm. Een bandjir. Een bom. Een barbaarse krijger die zich met bloederig
zwaard en dagge een weg baant door de literaire salon. Een mijlpaal in de
Engelse poëzie, en een pure schande dus dat die tot najaar 2020 onvertaald was
gebleven. Maar dankzij de jonge Nederlandse dichter Daan
Doesborgh bestaat Ted Hughes’ Crow nu eindelijk ook in het Nederlands.
En hoe.
Zeg
Ted Hughes (°1930), Engelands Poet Laureate van 1984 tot zijn dood in
1998 en een van de grootste dichters die het land ooit, en zeker in de
twintigste eeuw, heeft voortgebracht, en de kans is groot dat iemand
meteen over Sylvia Plath begint, de Amerikaanse dichteres met wie hij in 1956
getrouwd was maar die hem verliet (hij was haar niet trouw) enz. enz. nog voor
ze in 1963 haar hoofd in de oven enz. enz. Moge ze in vrede rusten.
Dat Hughes’ nieuwe
vriendin Assia Wevill zes jaar later op precies dezelfde manier als Plath óók
een einde aan haar leven maakte, én aan dat van hun dochtertje van vier – je
kunt je de gruwel daarvan gewoon niet voorstellen. Waarbij Hughes ook nog eens
horden radicaal-feministische furiën over zich heen kreeg, meteen na de dood
van Plath al; ongeveer tot de laatste dag van zijn leven is hij achtervolgd met
beschuldigingen een gewelddadige onderdrukkende vertegenwoordiger van het
patriarchaat enz. enz. te zijn die vrouwen de dood in dreef enz. enz.
Hughes, bij zijn
derde bundel (het ook al fenomenale Wodwo, 1967) al een gevierd en
meermaals bekroond dichter van (niet uitsluitend, maar met als opmerkelijkste
thema) de elementaire, niet te breidelen krachten van de natuur en de wereld
buiten de mens, met name ook de dierenwereld, met zijn typerende verweving van
schoonheid en geweld, kwam in 1970 met een nog sterkere verzameling gedichten,
nu dus eindelijk ook in het Nederlands te lezen, in een tweetalige editie: Kraai.
Uit het leven en de liederen van de kraai.
De bundel opent met ‘Twee legendes’,
en om u een idee te geven van waar het hier over gaat, wil ik die graag
integraal citeren. Kan men tegelijk de kunsten van de vertaler beoordelen, die
grote lof verdient (jammer van een handvol misschien nét wat minder geslaagde
(God zegen de) grepen, maar die verzinken volkomen in het niet bij de zeer
geslaagde totaalindruk). Black was the without eye / Black the within tongue,
of liever:
TWEE
LEGENDES
I
Zwart was het zonderoog
Zwart de binnentong
Zwart was het hart
Zwart de lever, zwart de longen
Niet in staat licht op te zuigen
Zwart het bloed in
zijn luide tunnel
Zwart de darmen in oven gepropt
Zwart ook de spieren
Strevend zich het licht in te trekken
Zwart de zenuwen, zwart het brein
Met zijn visioenen in
tomben
Zwart ook de ziel, het enorme gestotter
Van de
kreet die, zwellend, zijn
Zon niet uit kon spreken.
II
Zwart is het hoofd van de natte
otter, opgeheven.
Zwart is de steen, die in schuim plonst.
Zwart is de gal op het bed van het bloed.
Zwart is de aardbol, een
centimeter lager,
Een ei van zwartheid
Waar zon en
maan hun weerbeeld wisselen
Om een kraai uit te broeden, een
zwarte regenboog
Gekromd in leegte
over leegte
Maar vliegend
Kraai is, onder meer, een
(deels ook antichristelijke) travestie van het Bijbelse scheppingsverhaal,
oneerbiedig, soms speels, soms ruw, grimmig, grijnzend. Hard. Woest en ledig is
de wereld, hoewel ze dat niet is, Adam en Eva zijn er, en de slang, er zijn
Olifant en Hyena’s, er zijn zon en maan en sterren, er zijn auto’s en
stoomboten en politie, er zijn arend en wulp en mus, pimpelmees en goudvink, er
is bloed bloed bloed… En gruwel en verscheuring en verkoling, Kraai wordt
geroosterd geplet opgeblazen, ‘In den beginnen was Schreeuw / Die gewon Bloed /
Die gewon Oog / Die gewon Angst / […] / Die gewon God / Die gewon Niets / Die
gewon Nooit / Nooit Nooit Nooit’, geboorte werd hem zijn dood –
Dit is dan ook de
bundel waarin Hughes zich probeerde te verstaan met alle dood en verlies in
zijn leven, eerst Plath, wier zelfgekozen levenseinde hem bijna drie volle
jaren het dichten zo goed als onmogelijk had gemaakt, en toen dus ook nog eens
Wevill en hun dochtertje Shura, aan wier nagedachtenis Kraai is
opgedragen. De gedichten zijn wat er overbleef van een nog ambitieuzer project
dat Hughes oorspronkelijk voor ogen had gestaan, waarin hij, in zowel proza als
poëzie, een soort volksepos over leven en dood had willen schrijven. Wel
behouden bleef de insteek van zijn persoonlijke mythologie, met zowel
christelijke en klassieke als Keltische en Babylonische elementen, en de
bedriegersfiguur uit de mythen van de Noord-Amerikaanse Indianen en de Inuït.
‘Het is een
heldere dag het is een donkere wereld / […] ik ging op weg om een appel te
plukken / maar op de weg lag een slang’ (Gerrit Kouwenaar): zo’n
beetje alles is een verschrikking in de wereld van Kraai, maar onze held zit
daar niet zo mee, neemt alles voor kennisgeving aan – en overleeft alles. Dit
is meeslepende poëzie, die een enkele keer wel eens ontspoort (of in ieder
geval die indruk wekt) in een soort willekeurigheid die, vreemd genoeg misschien,
of juist helemaal niet vreemd, aan de uitzinnige logica en de obligate, om zo
te zeggen abstracte wreedheid van Tex Avery-tekenfilms doet denken, maar
meestal zeer indringend en niet zelden ook wel bevreemdend is, zij het op een
intrigerende manier. En met een elementaire, brute kracht, wat sowieso een
waarmerk is van veel van Hughes’ poëzie. Maar hij kan het ook op bijna naïeve,
kinderlijk eenvoudige wijze:
Appeltragedie
En op de zevende dag
Rustte de slang.
God kwam op hem af.
‘Ik heb een nieuw spel bedacht,’ zei
hij.
De slang
staarde verrast
Naar deze indringer.
Maar God zei:
‘Zie je deze appel?
Ik knijp erin en kijk – Cider.’
De slang nam een flinke
slok
En krulde zich tot een vraagteken.
Adam dronk en
zei: ‘Wees mijn god.’
Eva dronk en spreidde haar benen
Riep de loensende
slang
En gaf hem de tijd van zijn leven.
God rende
weg en vertelde het Adam
Die in dronken woede trachtte zich te
verhangen in de boomgaard.
De slang probeerde het uit te leggen, schreeuwde ‘Stop’
Maar drank spleet zijn lettergreep
En Eva krijste:
‘Verkrachting! Verkrachting!’
En stampte op zijn kop.
Nu krijst ze steeds
als de slang verschijnt
‘Daar komt hij weer! Help! O help!’
Dan slaat Adam een stoel stuk op zijn hoofd,
En zegt God:
‘Ben ik even blij’
En gaat alles naar de hel.
Ik ken dit specifieke gedicht
intussen bijna veertig jaar, en télkens weer maakt het me aan het lachen. Want
ja, hier en daar zit er ook humor in deze poëzie. Zwarte, uiteraard. (In het
gedicht ‘Een kinderachtige streek’ vindt Kraai voor Adam en Eva het spel van
het beest met de twee ruggen uit – foutje van God, die maar zat te dubben van
er ontbreekt hier iets, maar er niet op kon komen wát precies. Ook dat is niet
onvermakelijk.)
‘Zo vreselijk zo wijs geworden / Zuig je aan de schimmelende tieten van
de dood,’ klinkt het in het laatste distichon van de bundel. Wat daarvan
uitgaat is de troost van pessimisme, zoals Herman de Coninck dat noemde. En de
troost die sowieso uitgaat van groot talent en grote kunst. Leest &
verspreidt de Kraai!
Ted Hughes: Kraai.
Uit het leven en de liederen van de kraai, De Bezige Bij, Amsterdam, 205 p. ISBN
9789403106311. Vertaling van Crow. From the Life and Songs of the Crow door
Daan Doesborgh. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan