De detectiveverhalen in deze bundel beantwoorden, zoals de titel
al aangeeft, tot het klassieke genre van het mysterieverhaal waarin niet zozeer
de misdaad centraal staat als wel de logische oplossing ervan. De ‘ontraadselaar’
is Abílio Fernandes Quaresma, aan wie Fernando Pessoa, net als aan zijn ‘heteroniemen’,
een eigen biografie verleende. In het voorwoord van de in 1888 in Lissabon
geboren Portugese dichter lezen we de volgende korte beschrijving: ‘Abílio
Fernandes Quaresma, dokter zonder praktijk en puzzelaar, in 1865 geboren in
Tancos en overleden in New York in dit jaar 1930’.
De bundel is volgens dit
voorwoord een eerbetoon aan deze dokter en vriend die, ondanks het onnavolgbare
talent waarmee hij talloze misdaadzaken oploste, roemloos is gestorven. ‘Daarom’,
zegt de bezorger en schrijver van de bundel, die samenvalt met de auteur Pessoa,
‘heb ik de taak op me genomen om zoveel mogelijk gevallen uit alle windstreken
te verzamelen en uit te geven waarbij het redeneervermogen van dokter Quaresma
de Oedipus was geweest van een criminele sfinx’.
In dit literaire voorwoord
vallen een paar dingen op die in het nawoord van de vertaler, Harrie Lemmens,
extra aandacht krijgen. Een eerste aspect zijn de terloopse metaliteraire
opmerkingen, die laten zien hoe het realistische en literaire plan in Pessoa’s
proza moeiteloos door elkaar heen lopen. Zijn enkele van de verhalen ‘verteld
in de woorden van de getuigen’, andere beweert Pessoa zelf geschreven te hebben,
‘op de manier van een romancier’, maar ervoor zorg dragend dat wat hij verhaalt
‘minutieus historisch klopt’. Bovendien verwijt Pessoa zijn onderwerp Quaresma een
totaal gebrek aan ‘esthetisch gevoel’ en een ‘kilheid’ die in zijn eigen
schrijven dreigt door te dringen. De auteur voegt hier aan toe dat hij echter in
de verhalen geen oordeel over zijn vriend velt, maar hem beschrijft zoals hij hem
zou zien met ‘een filmcamera’.
Een ander opvallend element zijn de typeringen van Quaresma
die gelijkenissen met Pessoa zelf vertonen. Zo wordt hij in het voorwoord beschreven
als een ‘dagdromer die opgesloten zat in zijn onverbeterlijke drankzucht en
zijn haast automatische redeneringen’ en wordt er gerefereerd aan zijn tabaksverslaving
die hem noodlottig is geworden: ‘Ik ben er heilig van overtuigd dat de
Companhia de Tabacos toen ze het sigarenmerk ‘Peraltas’ uit de productie
haalde, in zekere zin heeft bijgedragen aan de dodelijke hoest die de hoofdrolspeler
van deze verstandelijke drama’s tot zijn slachtoffer zou maken’.
Volgens Lemmens, in
zijn compacte maar zeer inzichtelijke nawoord, is in alle verhalen de figuur
van Pessoa herkenbaar, niet alleen in de beschrijvingen van Quaresma maar ook
in die van de andere personages. Neem bijvoorbeeld de typische gleufhoed, de
bril en de snor waarmee Pessoa met enkele streken is weergegeven in het
summiere portret dat op de kaft figureert. Dit profiel komt overeen met dat van
de verdachte in het eerste en langste verhaal van de bundel, over ‘De
zaak-Vargas’, waarin deze aldus vermomd het slachtoffer opwacht in een donkere
steeg van Lissabon. En het correspondeert ook met het uiterlijk van de
onbekende – ‘een man in een donkere overjas en met een slappe hoed op’ – die
uit het donker naar voren treedt en de straat oversteekt in het tweede verhaal,
‘Misdaad’.
Lemmens
rept van een ‘bijzondere vertelinstantie’ in ‘De diefstal in de Quinta das
Vinhas’, een geval dat verteld wordt door de getuige die uiteindelijk door
Quaresma is ontmaskerd als de schuldige. In alle gevallen worden de verhalen herleid
naar het doorslaggevende gezichtspunt op de zaak: dat van de ‘ontraadselaar’.
Volgens Pessoa volgt het ideale misdaadverhaal de logica van de deductie van de
feiten en zijn toevalligheden een zwaktebod ‘dat het gebrek aan redeneerkunst
moet verdoezelen’. Daarom, aldus Lemmens, ‘is het brein van de detective het
podium waarop alles zich afspeelt’. En hij citeert Pessoa zelf over het genre: ‘Zijn
redenering is de plot van het misdaadverhaal en niet, zoals velen denken, de
misdaad die leidt tot het speurwerk’.
Zoals Lemmens aangeeft is
Pessoa’s kennismaking met het genre waarschijnlijk via zijn Engelstalige
opvoeding in het Zuid-Afrikaanse Durban gelopen. De vertaler typeert Quaresma
als de ‘Portugese Sherlock Holmes’, maar ook de detectives van Chesterton
klinken mee in deze verhalen waarin de psychologie van de daders ontrafeld
wordt, niet met de instrumenten van de psychiater die neurosen bestudeert voor
klinische doeleinden, maar met de logische analyse van Quaresma die telkens op
drie elementen berust. Met name in het eerste verhaal krijgt de ‘ontraadselaar’
alle ruimte om zijn redeneerkunst tentoon te spreiden, zozeer dat de rechter-commissaris
uitroept dat hij getuige is geweest van de uiteenzetting van een ‘redeneermachine’.
Wat op het eerste gezicht zelfmoord lijkt – een doodsoorzaak die kennelijk voor
de dienders die in deze verhalen het onderzoek uitvoeren telkens als de meest
voor de hand liggende beschouwd wordt – blijkt daarentegen het werk te zijn geweest
van een moordenaar van het intellectuele type
Het is verleidelijk om te denken
dat Pessoa, via Quaresma, de draak wil steken met de positivistische theorieën
uit die tijd. De drie soorten en geestesfuncties waarin misdaden zijn onder te
verdelen leiden namelijk ondubbelzinnig naar de conclusie dat de dader in het
eerste verhaal ‘de mentaliteit van een strateeg’ heeft en ‘een misdadiger met
voorbedachte rade’ is. Dit staaltje deductie laat echter niet onverlet dat
Quaresma, zodra hem gevraagd wordt waarom er niet maar één oplossing kan
bestaan die geloofwaardig is, antwoordt dat ‘als de gegevens eenvoudig zijn’ er
gemakkelijk ‘verschillende hypothesen’ oprijzen. Bovendien, zegt Quaresma,
bergen wij allemaal in ons ‘potentiële epileptische, hysterische en neurasthene
vermogens.
Enkele
definities van ziektebeelden komen heel plausibel over, zoals dat van de paranoïcus
bijvoorbeeld. Maar in de ‘kille’ retoriek van Quaresma is ook een kunstzinnige belangstelling
te ontdekken. Zo worden Cellini, Da Vinci, Shakespeare en Poe ten tonele
gevoerd om bepaalde geestesfuncties te illustreren en wordt ook gesuggereerd dat
literatuur dat beter kan dan de medische wetenschap:
‘Wie bijvoorbeeld wil weten wat
hysterische neurasthenie is, kan in plaats van een psychiatrische verhandeling
beter Hamlet lezen. Wie wil weten wat terminale dementie is, leze in plaats van
een handboek King Lear’.
Er wordt ten slotte een amusant onderscheid gemaakt tussen
de criticus, die enkel over kritische intelligentie beschikt, en het ‘genie’
dat creatieve intelligentie bezit, een verschil in graad waarvan ook de auteur
van deze recensie zich rekenschap moet geven: ‘Dat is de reden waarom
literatuur- en kunstkritiek, ook de grote voorbeelden daarvan, zulke slechte
proeven hebben afgelegd bij het ontrafelen en begrijpen van de genieën in
letteren en kunst’.
De overige drie verhalen zijn korter van omvang maar vertonen in de aard
van de redeneringen overeenkomsten met het eerste verhaal. Zo wordt
bijvoorbeeld de soldaat, die in het eerste verhaal getypeerd wordt als een
moordenaar die handelt uit een impuls van buitenaf, opnieuw ten tonele gevoerd
in het laatste verhaal, ‘De dood van meneer João’, waarin de moordenaar zelf
zijn koelbloedigheid verklaart vanuit zijn ervaring met doden in de oorlog. Uit
deze reflecties wordt Pessoa’s visie op oorlog als ‘een staat van collectieve
waanzin’ duidelijk. Is er voor de moordenaar in het eerste verhaal weinig
begrip, in de andere verhalen lijkt Quaresma meer compassie te tonen met de
daders die hij ontmaskert. In het laatste verhaal helpt hij de dader zelfs om
vrijuit te gaan door hem te suggereren om de wijk te nemen naar Brazilië.
De ‘kille’
rationaliteit van Quaresma blijft dus niet verstoken van het gevoelsleven,
zoals bij de moordenaar in het eerste verhaal, die bekent dat bij hem ‘denken en
voelen’ niet met elkaar zijn verbonden. Het lijkt er dus op of het hardop
redeneren van Quaresma niet slechts de abstractie van de feiten dient, die
overigens juridisch maar een beperkte bruikbaarheid blijken te hebben, maar ook
dient om te laten zien waar deze logica moet worden bijgesteld. Zo passen in
deze verhalen de puzzelstukjes van de rationele oplossing van de misdaad en de
psychologische uitkomst van de bekentenis toch niet naadloos in elkaar en laten
ze nog iets aan de verbeelding en het rechtvaardigheidsgevoel van de lezer over.
Fernando
Pessoa: De ontraadselaar. Detectiveverhalen, Koppernik, Amsterdam 2020, 218 p. Vertaling
van Seleção de Escritos Policiarios door Harrie Lemmens. ISBN 9789083048031
deze pagina printen of opslaan