Georges Randal, de hoofdpersoon van deze flamboyante en cynische
roman, bezoekt het Parijse Café de la Mairie, berucht om zijn cliënteel van
outlaws, pooiers, oplichters en dieven.
'Ik kijk naar die dieven. Ik
zoek naar het typische lage voorhoofd, de bloeddoorlopen ogen en het
asymmetrische gelaat.
Lombroso moet zijn exemplaar ergens
opgeborgen hebben, want ik kan het niet vinden. Die dieven zijn mensen als alle
andere, hooguit minder slecht.
Op hun gezicht zijn de sporen van
hun voortdurende strijd met de moraal, die tegenwoordig zo veel gezichten
tekent, niet te lezen.'
Zelf dief geworden, toen hij, na de dood van zijn ouders,
door een oom van zijn erfenis werd beroofd, zint hij op weerwraak die de rest
van zijn leven en zijn kijk op de wereld zal bepalen. Al snel immers wordt het
hem duidelijk dat de burgerlijke maatschappij een toonbeeld is van hypocrisie,
waar alleen het eigenbelang en de zucht naar geld en macht heersen, ten koste
natuurlijk van de zwakkeren in de samenleving die genadeloos geofferd worden ;
maar die zich ook zelf de kansen die hun te beurt vallen niet zullen laten
ontglippen. 'De eindeloze keten van de uitbuiting loopt over de dolgedraaide
katrol van de menselijke dwaasheid.'
Georges Randal start zijn
inbrekerscarrière, die zich afspeelt tussen Parijs, Londen en Brussel (en een
uitstapje naar Antwerpen) met het onstuitbare gevoel dat hij iets moet
rechtzetten. Het bestelen van infame bankiers, overspelige politiekers,
meedogenloze rechters en frauderende industriëlen wordt zijn lust en zijn
leven, waarbij het accent vooral op het eerste deel van de uitdrukking valt. De
zogenaamde betere klasse ('de burger... het publieke wezen dat de mens heeft
vervangen') wordt in dit caleidoscopisch verhaal ongenadig in zijn hemd gezet,
waarbij het niet ontbreekt aan Dickensiaans melodrama: over een mooi,
onschuldig weesmeisje dat door haar voogd aan een perverse ambtenaar wordt
overgeleverd, over een zwangere dochter die door haar vader koudweg op straat
wordt gezet, over de liefhebbende moeder die in de goot eindigt omdat haar zoon
een kleinigheid mispeuterd heeft. Alleen zal snel blijken dat slachtoffers niet
noodzakelijk en altijd de pineut zijn. Sommigen zullen op hun beurt hun gram
halen en de oude gebod 'Gij zult niet stelen' aanvullen met 'Gij zult u niet
laten bestelen'.
'Ik wil absoluut geen kwaad van hen spreken, bedenkt de hoofdpersoon,
maar met het risico illusies te verstoren moet ik eerlijk zeggen, ook al valt
het me zwaar, dat de ondeugden van boeven niks beter zijn dan die van
fatsoenlijke mensen.'
Tijdens zijn tocht die als een menselijke comedie zonder
paradijs kan worden omschreven, ontmoet hij heel wat lotgenoten en medestanders
zoals de gewiekste joodse oplichter Issacar ('zijn neus verdedigt zich energiek
tegen iedere aantasting van zijn monopolie') of de verdorven Abbé Lamargelle
die hem tips geven voor lucratieve inbraken, maar met wie hij ook filosofeert.
'Ik geloof niet, zegt de Abbé, dat de menselijke natuur in wezen slecht is,
tenminste niet ongeneeslijk slecht, zoals ik ook niet geloof dat iemand als
misdadiger geboren wordt. [...] Ik geloof in de slechte, onstuitbare invloed
van de deerniswekkende wereld waarin we leven. Dat de door de wereld
voortgebrachte verdorvenheid diepgaand en algemeen is, staat buiten kijf. Het
aantal mensen dat aan die invloed ontkomt is heel klein, maar ze zijn er wel.
De bewering dat er geen fatsoenlijke mensen bestaan is vreselijk paradoxaal.
[...] Ze zijn er dus, maar het zijn wel idioten.'
En Issacar ('ik ben een jood, ik
weet waar ik het over heb') komt met een uitgebreide karaktertekening van de
joodse populatie in Frankrijk die perfect aansluit bij het antisemitische
discours dat met de affaire Dreyfuss tot een triest hoogtepunt zal leiden.
Overigens heeft de auteur als medewerker aan tal van anarchistische
tijdschriften in 1891 een pamflet gepubliceerd tegen het virulente antisemitisme
van Édouard Drumont et alia...
Ook de politieke ontwikkelingen van zijn tijd kunnen bogen
op de belangstelling van de hoofdpersoon. Anarchisten staan hem na, maar geven
dikwijls de indruk 'opgewonden krentenwegers' te zijn, overtuigd van de
voortreffelijkheid van hun leer die ze luidkeels verkondigen met zinnen die
'strijdlust ademen en ruiken naar kruitdamp'. Hij verkeert in socialistische
kringen, bereid naar de blijde boodschap te luisteren en naar de methoden om
dat wat er van Het kapitaal over zal zijn aan te passen. 'Men knipt,
schaaft bij en dogmatiseert naar hartenlust. [...] Je vraagt je af hoe dit idee
van een gecollectiviseerde kazerne ooit in de hersenen van een mens heeft kunen
ontstaan?'
De
conclusie is duidelijk en wordt Randals credo: 'waarom zou het eigenlijk geen
misdadiger zijn die de wereld van het schandelijke juk van de rechtschapen
lieden zou bevrijden? Als het Barrabas was geweest die de geldwisselaars uit de
tempel had verdreven, dan waren ze misschien niet teruggekomen...'
Le voleur
(1897) is een sarcastische, deels amorele roman van de bijna vergeten schrijver
Georges Darien (Georges Hippolyte Andrien 1862-1921), die terechte
maatschappijkritiek koppelt aan reactionair ogende bedenkingen. Het verhaal, in
dikwijls schitterend proza geschreven, is gelardeerd met spannende passages,
pakkende verhalen en tientallen bonmots. Sfeervolle beschrijvingen (de
speelzaal van het Casino van Monte Carlo, een bal masqué in de Parijse opera)
wisselen af met vlotte dialogen en rake portretten van de meest wonderlijke
personages. Een op meerdere aspecten verrassend boek dat al wel eens de draad
dreigt kwijt te raken, samengesteld uit een flinke dosis Phantomas, een slok
Charles Dickens en een vleugje Markies de Sade. Vooral wegens de
maatschappelijke implicaties doet het erg denken aan de gelijkaardige
schelmenroman I tre ladri (1907) van de Italiaanse auteur Umberto Notari
(De drie dieven, De wilde Roos, 1931). De dief werd in 1967
tenslotte ook nog tot een wervelende film gedraaid door Louis Malle, met de nog
frisse Jean-Paul Belmondo in de titelrol.
Tijd om die oudere films eens op
te diepen.
Georges
Darien: De dief, IJzer 2020, 396 p. ISBN 9789086842131. Vertaling van Le voleur
door Zsuzsó Pennings. Distributie EPO
deze pagina printen of opslaan