In de
collegezaal zit iemand wiens contouren gedurende het voorjaarssemester dermate
scherp zijn geworden dat de verteller zich niet meer kan concentreren op zijn
studie. Het is iemand die weet dat de verteller naar hem kijkt. Iemand die weet
waar ze voor of tegen is. De andere studenten filmwetenschap denken
waarschijnlijk dat zij, met haar flodderige trui en 'kortgeschoren als een
bajesklant', een politiek activiste of een feministe is. Voor de verteller is
zij 'de jongen', of het object van zijn begeerte.
Quasi achteloos zaait Tova Gerge
(1982) in De jongen verwarring over het gender van haar personages,
alsof mannelijk, vrouwelijk of onzijdig niet ter zake doen. Wars van conventies
doorbreekt de Zweedse schrijfster in haar controversiële roman menig taboe over
erotiek, seksualiteit, sadomasochisme, macht en rolverdeling in een
liefdesrelatie. De jongen leest als een uitputtingsslag. Thematisch doet
het sterk denken aan werken als De maagd Marino van Yves Petry of
Nabokovs Lolita.
De ik-figuur is een eenling zonder naam. Hij heeft een
obsessie voor hardlopen, eet gezond, kijkt op doordeweekse dagen naar high
school-films, trekt soms een jurk aan. Hij wil er begeerlijk uitzien. 's Nachts
klust hij bij als receptionist in een hotel. Vooraleer hij de jongen in zijn
studentenflat uitnodigt, stapt de verteller een seksshop binnen en koopt, ter
voorbereiding van wat in zijn verbeelding komen gaat, een attribuut met een
zwierige paardenstaart. Hij heeft een uitgekiend plan en zal daarbij de regie
voeren; 'de jongen zal het water zijn dat ondergaat.' Wanneer hij op de jongen
toestapt, hapt die onmiddellijk toe.
De jongen ziet er ruig uit. Toch
stelt hij zich bij hun eerste afspraakje kwetsbaar en afwerend op. Pardoes
huilt hij. Hij heeft een vriendin, een dominant pornotype. (Misschien kan de
verteller het met haar op een akkoordje gooien?) Aanvankelijk laat de verteller
de jongen, die nog niet weet wat hij wil, doen wat hij niet wil. De verteller
is ervan overtuigd dat hun relatie slechts kans op slagen heeft als ze op
vrijwilligheid berust. Bemoedigend is dat de jongen verder wil gaan dan het
slaan met de riem. Hij wil dat de verteller een permanent spoor bij hem
achterlaat. Voorts zijn er Mel, een collega, en John, de ex van de verteller.
Zij fungeren als klankbord voor de verteller, terwijl die zijn web rond de
jongen spint.
Voor de verteller gaat het in zijn relatie met de jongen om iets heel zuivers:
macht. Op geen enkel moment laat hij toe dat de jongen hem probeert te
beïnvloeden. Elke uiting van politiek engagement, feminisme of ethisch
bewustzijn smoort hij in de kiem. De jongen moet een willoos object blijven.
Hij mag geen subject worden. Zo dwingt hij de jongen, die overtuigd vegetariër
is, om vlees te eten en zijn haar te laten groeien. De jongen onderwerpt zich.
De verteller
intensiveert het hardlopen. Hij voert een onophoudelijke strijd (voor of tegen
de jongen?). Om te voorkomen dat de jongen noten op zijn zang krijgt – hij doet
audities op de toneelschool – haalt de verteller het attribuut met de
paardenstaart uit de kast met de bedoeling hem te vernederen en passief te
houden. Paradoxaal genoeg eist hij tegelijk dat de jongen gaat hardlopen en
discipline kweekt. Is er sprake van liefde?
Steeds vaker is de jongen
onzeker, gespannen, angstig. Hij vermagert zienderogen, terwijl de verteller
zijn extreme seksuele fantasieën op hem botviert. Geleidelijk aan sluipt er
onvrijwilligheid in de relatie, op weg naar iets lelijks. Hun ontmoetingen
worden afmattend voor beiden. De wederzijdse gêne neemt toe. Ook de lezer,
meegesleurd op een helse achtbaan van compleet uit de hand lopend
sadomasochisme, wordt een beetje misselijk en raakt uitgeput. Gelukkig komt er
net op tijd een intrigerende wending in het verhaal.
Het komt erop aan de teugels
niet te laten vieren, denkt de verteller. Misschien kan een kind hen dichter
bij elkaar brengen. Wanneer hij de jongen confronteert met John, zijn ex, pas
vader geworden, loopt het mis. De machtsverhouding kantelt en de vertwijfeling
slaat toe. Zolang ze de taal van het lichaam spraken,
ging alles goed. Er was een stilzwijgende afspraak. Hartverscheurend is het, wanneer
ten slotte de stilte tussen hun lichamen valt.
De innerlijke monologen van de
verteller worden allengs een diepgravende analyse van de begrippen macht, dwang
en overgave. Met verve beschrijft Gerge de complexiteit van de verhouding meester-slaaf
of dader-slachtoffer. De grens tussen de 'rollen' vervaagt. Gerge slaagt erin
de lezer met beide personages te laten sympathiseren.
'Misschien was het ooit mogelijk
geweest, als ik hem was tegengekomen voordat het ook maar in hem opkwam om zijn
haar af te knippen. Ik had openlijk en tot over mijn oren verliefd kunnen zijn.
Hij had zijn mooiste jurk aan kunnen trekken, een gebloemde jurk tot net over
zijn knieën. Hij had lakschoenen kunnen dragen. Ik had een colbertje kunnen dragen,
omdat dat goed bij zijn jurk paste. We hadden eruit kunnen zien alsof we samen
kinderen zouden krijgen.'
De verteller was niet op zoek naar de waarheid. Hij was op
zoek naar navigatiepunten, naar de juiste kans van de grenzen, naar een manier
om zich te redden, 'om niet meer ten onder te gaan'.
Tova Gerge: De jongen, Nobelman,
Groningen 2020, 262 p. Vertaling van Pojken door Eline Jongsma. ISBN
9789491737657
deze pagina printen of opslaan