‘Van ’t prachtig rijk van Insulinde…’
Om
met de deur in huis te vallen, Revolusi
is een baanbrekend werk over de recente geschiedenis van Indonesië: de laatste
jaren van de kolonisatie door Nederland, de bezetting door Japan en de
daaropvolgende jaren van streven naar onafhankelijkheid. Anders dan de talrijke
boeken die er doorheen de jaren al geschreven werden over het verlies van het
rijk van Insulinde gaat David Van Reybrouck nu uit van het Indonesische
standpunt. Naast zeer gedegen opzoekwerk, baseert hij zich vooral op de nog
overlevende getuigen van die periode. Meer dan vijf jaar lang las hij, schreef
hij, en bezocht hij de laatste overlevenden –
vaak in de negentig jaar oud, een enkele keer honderdentwee.
Van Reybrouck neemt
geen standpunt in, registreert en toont heel veel respect voor zijn
gesprekspartners en voor zij die hem hielpen bij het zoeken naar de juiste
personen en voor de tolken. Hij volgde lessen Indonesisch, reisde naar
Nederland, Nepal, Japan en natuurlijk Indonesië om de getuigen te interviewen.
Het resultaat is een beklijvend boek, in de geest van zijn vorige bestseller, Congo (De Bezige Bij 2010), dat aan de
hand van een gelijkaardige methode was geconcipieerd en uitgewerkt: een grote
basis van kennis vergaren en die vervolgens aanvullen via gesprekken met zij
die erbij waren – het belang dat David van Reybrouck hecht aan oral history kan ook nu weer niet
onderschat worden. De ontmoetingen die hij heeft met de overlevenden vinden
plaats in hutjes in nevelige Javaanse dorpen, in een rusthuis op Callantsoog of
op de zeilboot van een jonge historicus in de binnenlanden van Sulawesi. Geen
plek is Van Reybrouck te gek. Gecombineerd met zijn buitengewoon vaardige en
bovendien poëtische pen, levert Revolusi
opnieuw een gedenkwaardig verhaal op, dat een veelkleurig palet biedt van het
scala aan partijen die erbij betrokken waren.
In vijftien chronologisch
opgebouwde hoofdstukken gaat Van Reybrouck dieper in op de vraag of het terecht
is om, zoals oud-premier Balkenende tijdens zijn bestuur in een debat zei, als
Nederlander trots te bogen op een ‘echte VOC-mentaliteit’. Al in het eerste
hoofdstuk toont hij aan dat de huidige interesse vanuit Nederland voor al wat
er in Indonesië gebeurt matig is, zeker wanneer er geen buitenlanders bij
betrokken zijn. Tijdens een van zijn eerste bezoeken aan de hoofdstad Jakarta
maakt hij een bomaanslag mee waarbij vele doden vallen, maar aangezien er geen
buitenlanders bij betrokken zijn (in tegenstelling tot die van op het
toeristische eiland Bali), wordt er slechts minimaal aandacht aan besteed. Dit
is illustratief, zo betoogt Van Reybrouck, voor de algehele desinteresse van
Nederland voor het huidige Indonesië.
Met Revolusi wil hij aantonen dat die tanende belangstelling onterecht
is. Vooral in het eerste deel vertelt Van Reybrouck een geschiedenis die de
lezer misschien al kent uit andere boeken, over de verschrikkingen uitgevoerd in
opdracht van Jan Pieterszoon, het belang van de sultanaten, de avontuurlijke
Europeanen (onder wie ene Arthur Rimbaud) die aanmonsteren op boten… Ook al is
deze informatie misschien niet allemaal even nieuw, Van Reybrouck weet de
feiten, verweven met eigen impressies én persoonlijke anekdotes steeds weer
beeldend en zeer meeslepend te vertellen. Maar vooral: dat alles is nog maar
slechts een goedgeschreven aanloop tot het eigenlijke onderwerp van het boek:
de opstand van de lokale bevolking tegen de onderdrukking van de Nederlanders
en de daaropvolgende strijd om onafhankelijkheid.
In 1914, bij het einde van de
Aceh-oorlog, groeit de weerstand tegen het koloniale bestuur – de kiem voor de
‘Revolusi’ wordt gelegd: de strijd van de Indonesiërs voor onafhankelijkheid,
weg van het juk van de Nederlanders en later de Japanners. Van Reybrouck wijst
terecht op het belang van het stichtingscongres in 1927 van de Liga tegen
Imperialisme en Koloniale Onderdrukking, georganiseerd in Brussel. Het
internationale gezelschap was gemêleerd: de weduwe van Sun-Yat-sen, Nehru,
Albert Einstein en de dichteres Henriëtte Roland Holst waren een paar van de
aanwezigen. Getracht werd antikoloniale nationalisten in contact te brengen met
de voorvechters van de Europese arbeidersbeweging. Van meer belang voor de
ontwikkelingen in Indonesië is natuurlijk de aanwezigheid van Mohammed Hatta,
de latere eerste vice-president van Indonesië. Van Reybrouck toont overtuigend
aan dat de antikoloniale gevoelens op de archipel mede gevoed werden door een
groeiende internationale roep van originele bewoners voor zelfstandigheid.
En ook al zien
we op 17 augustus 1945 met de ‘Proklamasi’ (de onafhankelijkheidsverklaring
door Mohammed Hatta en Soekarno, op vraag van nationalistische republikeinse
jongeren) de start van de onafhankelijkheid van het land, de strijd is nog niet
gestreden. Van Reybrouck spreekt met strijders van de Bersiap-periode, de
chaotische tijd vlak daarna, waarin de Japanners hun nederlaag hebben
toegegeven op het internationale plan, maar de Nederlanders zich ook oorlogsmoe
weten. Het is de kracht van de wetenschapper en socioloog Van Reybrouck om zij
die het meemaakten en er nog over kunnen vertellen op te sporen en het woord te
geven: van een Nederlandse oudstrijder in die periode na de Tweede Wereldoorlog,
over de aanvallende pemoeda, nu een
kranige bejaarde. Het symbool van die strijd is voor hem de bambu runcing, als ‘embleem van de
collectieve strijd en het ultieme bewijs dat de nieuwe staat geen eliteproject
was, maar de uitdrukking van een breed gedragen volksverlangen naar
zelfstandigheid’.
Ook de wandaden waaraan Nederlandse militairen zich schuldig maakten,
laat Van Reybrouck niet onbenoemd. De auteur wijst op het destijds vergeten
verhaal van Joop van Hueting, de militair die al in de jaren zestig
publiekelijk verklaarde dat de Nederlanders ook in de twintigste eeuw wreed
waren opgetreden tegen de plaatselijke bevolking.
Van Reybrouck paart historie
moeiteloos aan anekdotiek, wat het belang van die historie nu net onderstreept,
zoals de beschrijvingen van het wekelijkse zondagse ontbijt bij Soekarno door
Kartika Affandi, de dochter van een van de aanwezigen toen. Hij verbindt de
smaak van poffertjes met het begin van de kolonisatie door de Nederlanders,
citeert de gedichten van de dichter Chairil Anwar (1922-1949), wiens werk
tijdens de Japanse bezetting stiekem verspreid werd, en wiens sterfdatum in Indonesië
nog steeds herdacht wordt in de vorm van de Dag
van de Literatuur. Ook is Van Reybrouck zelf niet ongevoelig voor de poëzie
die hij om zich heen ontwaart: ‘Een hond blafte in de verte, iemand veegde wat
blaadjes bijeen, een kip kakelde van onder een struik: elk onderzoek heeft zijn
eigen soundtrack’.
En daarna schakelt Van Reybrouck soepel terug naar de wereldgeschiedenis,
onderstreept het belang van de Conferentie van Bandung (1955) voor de
wereldpolitiek en de strijd van de Black Panther-beweging. Ook hierin ontbreken
de zeer beeldende beschrijvingen niet: een Liberiaanse politicus in Afrikaanse
dracht, Saoudi’s met lange witte gewaden en een Turkse minister die het ‘ware
handelsmerk van een Turkse minister [droeg]: een verzorgde snor.’ Hij haalt
quasi terloops het ontstaan van de Indo-rock aan in Nederland, met de beroemde Tielman
Brothers en komt uiteindelijk tot een enigszins bespiegelend laatste hoofdstuk
waarin zijn andere passie, de strijd voor een beter klimaat en natuurbehoud,
een plaats krijgt. Hij laat de lezer ademloos achter, met genoeg stof tot
nadenken voor een hele poos.
Zijn onderzoek is zeer degelijk gedocumenteerd, met
(historische en actuele) landkaarten, een bibliografisch essay en een
uitgebreid register. Natuurlijk ontbreekt een uitgebreide bibliografie niet.
Een magnum opus dat naast een ruim lezerspubliek ook ruimschoots internationale
erkenning verdient.
David van Reybrouck: Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne
wereld, De Bezige Bij, Amsterdam 2020, 637 p. ISBN 9789403183404.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan