Moed tot vrijheid:
Machiavelli voor burgers Verklaard
Niccolò Machiavelli
is een van de meest verkeerd begrepen politieke denkers uit de westerse intellectuele
geschiedenis: zijn naam staat synoniem voor brute machtswellust, terwijl zijn
hele werk in wezen erop gericht is de destructieve kracht van dergelijke macht te
analyseren en de bekritiseren. Tegelijk is hij mogelijk de nuchterste politieke
denker uit het moderne pantheon: weinigen hebben met evenveel nauwgezetheid en
met even droge ogen als Machiavelli naar de machtsprocessen van het politieke
spel gekeken en daar lering uit getrokken – wat zich in zijn werk vertaalde in
een krachtige zin voor Realpolitik getemperd door een republikeinse
deugdenethiek. Dat maakt Machiavelli, veel meer dan veel andere politieke
denkers, vandaag nog steeds relevant. In dit uitmuntende boek, dat echt niet
voldoende kan worden geprezen om de helderheid waarmee de auteur niet alleen
Machiavelli’s ideeën uiteenzet, maar dat bovendien ook doet in constante
dialoog met prangende hedendaagse kwesties, neemt Tinneke Beeckman de uitdaging
op om uit Machiavelli’s werk vingerwijzingen te distilleren voor de vrije mens
en burger in een postmoderne heksenketel.
De corrosie van factievorming
Een van de grote kwaliteiten van Beeckmans boek is de manier
waarop ze Machiavelli’s ideeën inzichtelijk en relevant maakt door ze elegant
en schijnbaar moeiteloos op talrijke hedendaagse kwesties te betrekken, van de
bankencrisis over de klimaatcrisis tot de mediaperikelen van Franse presidenten
en de exploten van ras- en genderactivisten. Daarbij heeft ze met name
uitgebreid aandacht voor de manier waarop identiteitspolitiek vandaag de
integriteit van de polis ondermijnt. Deze thematiek loopt als een rode
draad door het boek. Dat mag niet verbazen aangezien identiteitspolitiek een
angstcultuur genereert – terwijl angst volgens Machiavelli nu net de slechtste
raadgever is, zowel voor de individuele mens als voor de politicus. De
polarisering die vandaag in de maatschappij zichtbaar is, kan men met name inzichtelijk
maken met Machiavelli’s begrip van factievorming, wat betekent
‘dat er burgers zijn die zich verenigen op basis van
gemeenschappelijke belangen of visies. Zij vinden de strevingen van andere
groepen burgers niet legitiem en beschouwen hen als vijanden die (definitief)
verslagen moeten worden. Machiavelli vermeldt drie mogelijke bedreigende
factievormingen: op basis van geloof, van clan, of van ongelijkheid. In elk van
deze gevallen beleven leden van de groep uitsluitend loyaliteit aan de eigen
groep. Ze herleiden het algemeen belang tot het groepsbelang. Factievorming
leidt ook tot tirannie of autoritaire machtsuitoefening’.
Factievorming is een van de
meest fundamentele bedreigingen van de integriteit van de staat en er valt dan
ook veel te leren uit een analyse van de politieke en sociale dynamiek die dit
proces stuurt. Het inzicht dat factievorming de politieke of ideologische
opponent reduceert tot een vijand is een cruciaal gegeven: een opponent is
iemand met wie men fundamenteel, indien nodig zelfs luidruchtig, maar
uiteindelijk vredevol van mening kan verschillen en met wie men compromissen
kan sluiten. Een vijand vertegenwoordigt daarentegen een radicale andersheid:
een verschil dat niet te overbruggen is en geen enkele legitimiteit heeft. Een
vijand wordt als minderwaardig beschouwd en dit is vaak een uitnodiging tot
vernedering. Waar men de argumenten van de opponent probeert te weerleggen,
wordt de vijand ontmenselijkt en gedemoniseerd. Vernedering speelt hierin een
cruciale rol. Beeckman verwijst expliciet (en in een zeer lucide uiteenzetting)
naar de manier waarop call-out culture en cancel culture
intrinsiek op dehumanisering gericht zijn, met name in de discussie rond ras.
Blanke mensen moeten vandaag immers het hoofd buigen en schuld bekennen voor historisch
onrecht dat ze zelf niet hebben begaan – en met name ook voor het intrinsieke
kwaad (namelijk ‘wit privilege’) dat zogezegd onverbrekelijk verbonden is met
hun huidskleur – wat zelf een radicaal racistische gedachte is.
Machiavelli
waarschuwde voor dergelijke tactieken. Een vernederde opponent wordt door de
vernedering immers gedwongen om jou ook niet langer als een opponent te zien
maar als een vijand – hoe kun je immers anders kijken naar iemand die jou tot
in je diepste wezen vernedert? Hoe kun je met zo iemand nog een dialoog
aangaan? Je opponent vernederen genereert aandacht, schrijft Beeckman, maar het
is een vorm van geweld die zich uiteindelijk tegen je eigen zaak keert. ‘Steeds
als je iemand vernedert, verlies je een mogelijke bondgenoot’. Maar het wordt
nog erger. Facties gebaseerd op identiteit of (meer relevant voor het
tijdsgewricht van Machiavelli zelf) religieuze overtuiging hanteren vaak een
utopisch wereldbeeld en zijn gemotiveerd door een verlangen om alle onrecht,
ongelijkheid, geweld, discriminatie, of immoraliteit uit de wereld te bannen.
Dat kan oppervlakkig, en soms ook minder oppervlakkig, een lovenswaardig doel
lijken maar is in de praktijk altijd onhaalbaar – behalve in een totalitaire
context. De enige absoluut veilige wereld is immers de wereld waarin elke
burger elk moment van de dag wordt gecontroleerd (maar wie controleert de
controleurs?). Dat is een totalitaire chimaera zoals beschreven door George
Orwell in zijn boek 1984, dat Beeckman uitvoerig bespreekt. Machiavelli
waarschuwt ervoor dat je ‘geen ideaalbeeld [kunt] toepassen op de realiteit.
Dat is een gevaarlijke vorm van verbeelding; je fantaseert dat een wereld
zonder conflict, falen, tekorten of fouten mogelijk zou zijn’. Dat leidt vaak
tot drastische en tragische politieke en sociale interventies – de recente
geschiedenis leert daar alles over.
Nog een ander element dat
Machiavelli aanhaalt, is in deze context relevant. Zo schrijft hij over het
psychologische effect van maestà oftewel ‘majesteit, de indruk dat [men]
een symbolische kracht bezit die met [een] buitengewone positie samenhangt’. Maestà
is een uitstraling die aan mensen met macht kleeft en die verhindert dat mensen
tegen een dergelijke figuur (durven) in opstand komen. ‘Zodra je weet dat de
ander bereid is tot meer geweld dan jijzelf, heb je de neiging om terug te
treden. Mensen met macht stralen maestà uit, en dat kan verlammend
werken’. Bijgevolg zijn mensen geneigd om zich nederig op te stellen tegenover
zo’n figuur om het eigen vege lijf te redden. Ook die dynamiek zien we in de
identiteitspolitiek. De macht is daar geassocieerd met het retorisch gebruik
van het concept ‘rechtvaardigheid’ (maar ook met de retoriek van het
slachtofferschap, dat absolute morele aanspraken met zich meebrengt) – vandaar
dat waakachtige (woke) activisten zich vooral graag als social
justice warriors in de markt zetten – want wie kan nu tegen
rechtvaardigheid zijn? Door retorisch in te zetten op termen als
rechtvaardigheid (maar wiens rechtvaardigheid vanuit welk perspectief?),
racisme, seksisme, homofobie, transfobie, enzovoort, claimen deze agitatoren de
morele bovenhand. Want wie wil nu bekend staan als racist, seksist, of
homofoob?
Vandaar
dat we in de cultuuroorlogen zo vaak een gelijkaardig ritueel zien, dat
doorgaans als volgt verloopt. Een volkomen onschuldig persoon, die helemaal
niets fout heeft gedaan, wordt omwille van een of ander banaal gegeven (niet
zelden een onschuldig woord dat enkel door hypergevoelige activisten verkeerd
kan worden uitgelegd) ter verantwoording geroepen voor zijn of haar racisme (of
seksisme, of homofobie, of transfobie). Dan zijn er twee opties. Ofwel kiest men
voor de vernedering van de knieval: men slaat een mea culpa omdat men de
bui van de zwaardere gramschap al ziet hangen. Ofwel verzet men zich tegen de
aanklacht – wat wordt uitgelegd als verder bewijs van de kwaadwilligheid en
schuld van de beschuldigde – een proces dat onvermijdelijk eindigt in de totale
publieke vernietiging van het imago van het slachtoffer, dat op de sociale
media wordt afgefakkeld als een racist of seksist of wat dan ook. Het enige wat
hier telt, is dat de factie die zich in haar eigen morele juistheid wentelt een
veldslag thuishaalt. Dergelijke publieke afrekeningen leveren in de publieke
arena namelijk tijdelijke glorie op bij de eigen achterban. ‘Of zulke acties
anderen beschadigen, telt amper mee. Individueel leed, bijvoorbeeld van wie
onterecht als racist wordt bestempeld, is ondergeschikt aan de goede zaak’.
Het hoeft geen
betoog dat men met dergelijke praktijken het onschuldige slachtoffer niet
alleen tot vijand heeft gemaakt – men heeft ook de hele gemeenschap duidelijk
gemaakt dat men roekeloos en meedogenloos inzet op utopische uitzuivering van
het sociaal weefsel. Dat die logica zich ultiem tegen de eigen belangen keert,
blijft onopgemerkt omdat die werkelijkheid, net zoals elke werkelijkheid, nooit
doordringt in de echokamer van het eigen gelijk. Het resultaat is een toxisch
opbod van sociale corrosie dat vroeg of laat explodeert in een breuk – alle
samenleven wordt onmogelijk. Dat is wat we de voorbije maanden, in het einde
van het Trump-tijdperk, in Amerika hebben gezien. De kortzichtigheid van de
politieke commentatoren aldaar wordt onder meer geïllustreerd door het feit dat
de schuld voor deze polarisering bijna eenzijdig aan de voeten van
‘republikeins rechts’ en het white trash wordt gelegd – waarbij voorbij
wordt gegaan aan de even toxische manier waarop ter democratische zijde aan
identiteitspolitiek wordt gedaan (dan gaat het van Hillary Clintons notoire ‘basket
of deplorables’ tot de ontkenning van het biologisch sekseverschil in
genderdebatten).
Deugd als weg uit de waanzin
Machiavelli biedt ook
enkele handvatten om uit een dergelijke spiraal te geraken, of om op zijn minst
tegenwerk te bieden. Het vergt immers lef om op te staan en tegen factievorming
in te gaan. Maar hierin is Machiavelli onverbiddelijk. ‘Machiavelli’s afkeer
voor de nederigheid is evenredig met zijn voorliefde voor moed. Lef is
onontbeerlijk’. Hierin speelt de deugd van de virtù een grote rol: zij
is een belangrijke buffer tegen sociale en politieke verrotting, en voor
Machiavelli ook de belangrijkste ethische deugd. Voor Machiavelli is virtù
‘een soort levenskracht. Virtù hebben betekent dat je actief en
bevestigend in het leven staat, dat je ‘ja’ zegt tegen alles dat je overkomt.
[…] Virtù betekent dan ook dat je handelt vanuit je vrijheid’. Het is de
voortreffelijkheid waarmee je de uitdagingen van het leven (het lot of de fortuna)
met rechte rug het hoofd biedt – een idee die onder meer Nietzsche zal
inspireren, maar die ook (zoals Beeckman uitvoerig betoogt) een grondslag was
van Hannah Arendts denken over politiek handelen. Het vergt moed om in te gaan
tegen rauwe macht – ook de rauwe macht van de politieke correctheid en haar
afrekencultuur. Maar deze moed niet opbrengen staat gelijk aan jezelf
verknechten. En daarmee geef je vrijwillig je vrijheid op.
Doch die vrijheid is cruciaal:
zij is zelfs het allerbelangrijkste dat je als burger hebt. In het laatste deel
van het boek gaat Beeckman uitgebreid in op het republikeinse beeld van
vrijheid dat Machiavelli verdedigt, en dat zich onderscheidt van de negatieve
en positieve vrijheid in de liberale traditie. Echte vrijheid komt erop aan dat
je meer kunt dan gewoon je zin doen (want je kunt ook in een totalitaire
maatschappij leven en toch je zin kunnen doen, mits en zolang de tiran jou je
zin toestaat). Maar ‘Machiavelli onderscheidt twee criteria om je eigen vrijheid
in te schatten: heb je de status van een vrij mens, niet die van een slaaf? En
heb je als burger medezeggenschap over de wetten waaraan je moet gehoorzamen?’
Machiavelli benadrukt dat je pas vrij bent als niemand anders macht over jou
heeft. ‘Afhankelijkheid van iemands willekeur is een vorm van dwang, en dus een
beperking van je vrijheid’. Die dwang hoeft niet eens expliciet te worden
uitgeoefend: alleen al het feit dat je weet dat iemand anders jou kan
afstraffen omdat je je vrije wil uitoefent, zal je aansporen om jezelf te
bedwingen en jezelf te censureren uit angst voor vergelding. ‘Zodra je handelen
van iemand anders afhangt, begin je stilzwijgend met die machthebber in te
stemmen’.
Dat
is uiteraard precies de dynamiek die vandaag op sociale media circuleert, in public
shaming en call-out culture, waarbij mensen worden geterroriseerd en
gechanteerd om zich, althans uiterlijk, te conformeren aan een bepaalde morele
code. Wie dat niet doet, moet de gevolgen dragen – en die kunnen catastrofaal
zijn, inclusief baanverlies, reputatieverlies, en sociaal stigma. De grootste
fout die men kan maken wanneer men het slachtoffer wordt van dergelijke
praktijken, is ermee instemmen en meegaan in de schaamtelogica. Het is immers niet
het shaming zelf dat je als persoon vernietigt – je vernietigt jezelf
als je overgaat tot het publieke ritueel van een verontschuldiging. Dan
aanvaard je de schaamte en buig je het hoofd. Het vraagt lef (en dus virtù)
om hieraan te weerstaan. Uiteraard houdt weerstand bieden risico in: de aanval
zal zich verdubbelen in kracht. Maar bedenk: de schade is toegebracht, of je nu
wel of niet meegaat in de schaamtelogica. Je verzet is de laatste vluchtheuvel
van je eigenheid. Het is een illusie te denken dat de pacificatie van de
verontschuldiging (en het aanvaarden van de schaamte) je zal bevrijden van het
geweld. Het enige dat verandert, is dat je nu ook zelf gezien wordt terwijl je
instemt met je schaamte: je knapt zelf het vuilste werk op voor je vervolgers.
Daarmee vernietig je jezelf: je erkent dat je geen bestaan hebt buiten de blik
van de jagende meute. Daarom moeten wij, in confrontatie met deze
intimidatiecultuur, schaamteloos durven zijn. Dat vergt een virtù die we
traditioneel met een zekere mannelijke standvastigheid associëren – een
kwaliteit die tegenwoordig, heel handig, a priori retorisch als
‘toxisch’ is geparkeerd.
Verhalen tegen verrotting
Een tweede
buffer tegen factievorming, maar tegelijk ook een mogelijke stimulans tot en
bron van virtù, is kennis van de geschiedenis. Deze is belangrijk om
mensen te wapenen tegen verkeerde beelden van de maatschappij en de precaire
plaats van de mens in het leven. Het menselijk leven is immers doordrongen van
noodzaak en onheil dat wij niet kunnen beheersen. Wij zijn in onze comfortabele
maatschappij de voeling verloren met de precaire kwetsbaarheid van het leven en
de deugden en politieke instellingen die nodig zijn om overeind te blijven in
tegenspoed. Het is dan ook belangrijk om de zin voor noodzaak levend te houden
in een maatschappij, indien (hopelijk) niet in de materiële zin, dan toch in de
vorm van verhalen. ‘Die helpen om duidelijk te maken waarom wetten en
instellingen werden opgebouwd. […] Vandaag de dag worden verhalen over het
verleden zelden uitgebreid verteld. Geschiedschrijving legt zich eerder toe op debunking,
op deconstructie van verhalen over een glorierijk, gouden verleden, dan op de
constructie van een collectief verhaal’. Het is net die debunking, die
verondersteld verlichte ontmaskering van het verleden in navolging van
allerhande modieuze ‘kritische’ theorie, die leidt tot het waanbeeld dat onze
maatschappij de meest racistische, seksistische en onderdrukkende is sinds
mensenheugenis. Wie niets van geschiedenis weet (omdat die verhalen niet meer
worden verteld) is afgesloten van die kennis en dus vatbaar voor modieuze
ideologieën.
Daar
ligt een echte uitdaging. Het geschiedenisonderwijs staat onder druk, op alle
fronten. En als studenten al iets leren, dan is het vaak een visie op de
geschiedenis als ‘fout’ (want fundamenteel racistisch, koloniaal, seksistisch,
homofoob, enzovoort) – en dat alles vaak gebaseerd op een selectieve lezing van
het verleden zonder historische context, louter en alleen vanuit hedendaagse
politieke categorieën. Hedendaagse noties van ras, klasse en gender worden en
vrac naar het verleden geëxporteerd, vanuit een soort heilige
verontwaardiging dat men eergisteren nog niet in het heden leefde. Zo ontstaan
opvattingen die onze politieke instellingen afschilderen als intrinsiek
corrupt, met bijgevolg ook de zich opdringende nood om tabula rasa te
maken en een culturele omwenteling te realiseren – met alle gevolgen van dien.
Om die
corrosie van de instellingen te stoppen hebben we onder meer nood aan verhalen
– oorsprongsverhalen over wat goed is aan wat onze voorouders hebben
verwezenlijkt. Verhalen die duidelijk maken dat onze instellingen een lange en
moeizame geschiedenis hebben gekend, maar dat zij net daardoor de beste buffer
zijn om onze vrijheden en levens van dwang en geweld te vrijwaren. Dat vraagt
inderdaad om een constructief verhaal dat mensen verbindt veeleer dan om het
ressentiment van de oneindige verongelijktheid. Bovendien zijn dergelijke verhalen
ook de grondstof van politieke eenheid: ze bieden het narratieve netwerk waar
mensen zich in kunnen inschrijven om zich onderdeel te weten van de polis
waarin zij leven – en dit bevrijdt hen van het atomaire bestaan dat zo
kwetsbaar is voor ideologische verlokkingen.
Envoi: een machiavellistische
pedagogiek
Ik wil besluiten met een suggestie. Er wordt
tegenwoordig veel belastinggeld in het rond gestrooid voor projecten en
maatregelen die louter symboolwaarde hebben of op geen enkele manier de sociale
ongelijkheid wezenlijk aanpakken, dat men misschien kan overwegen om elke
universiteits- en hogeschoolstudent, alsook elke beleidsmaker, docent en
leerkracht, een exemplaar van Tinneke Beeckmans boek te bezorgen. Machiavelli’s
lef is misschien nog net geen spiegel der prinsen zoals Machiavelli die met
Il Principe schreef, maar het is in elk geval een relevante en
hoognodige spiegel voor de burger in tijden waarin de democratie onder druk
staat.
Tinneke
Beeckman: Machiavelli’s lef:
Levensfilosofie voor de vrije mens, Boom, Amsterdam 2020, 286 p. ISBN
9789024419708
deze pagina printen of opslaan