Droom en ontnuchterende realiteit
Het lijkt er sterk op dat in de nieuwe bundel van Stefan Hertmans, De
val van vrije dagen, de dood en de reflectie daarover veel prominenter
aanwezig zijn dan in voorgaand werk. Nochtans loopt de aanwezigheid van de dood
als een rode draad door het oeuvre van Hertmans en in een van de vele verzen
met een hoog citeerbaarheidsgehalte die in deze bundel opduiken, lijkt de
dichter ons daar ook op te willen wijzen: 'ruisend in zijn verschijnen / is wat
het nieuwste oogt / steevast oeroud.' Symptomatisch voor de uitwerking van de
thematiek van de sterfelijkheid was bijvoorbeeld de bundel Muziek voor de
overtocht (1994), waarin Hertmans een contemporaine betekenis gaf aan de
oeuvres van Hindemith, Valéry, Cézanne, Nijinski en Stevens door hen te lezen
en te schrijven. Hij gebruikte hun werk als een zelfgekozen ijkpunt om een
positiebepaling voor de eigen praktijk af te bakenen. Poëzie groeide in deze
bundel uit tot muziek die zong tegen de tijd ? Hertmans las de vijf overleden
kunstenaars telkens opnieuw tot leven via hun oeuvre ? en tegelijk tot muziek
die het eigen leven van de dichter begeleidde en dragelijk maakte door de
gelezen stemmen en de projecten die ze verwoorden in het hoofd te laten
rondspoken. Later, in 2006, zou Stefan Hertmans zijn hele oeuvre in dit licht
stellen door diezelfde titel te gebruiken om zijn verzamelde gedichten onder te
brengen.
De
aanwezigheid van de dood in een mensenleven is een ambivalent gegeven. Niets is
zo zeker, en dus kenbaar, als het feit dat de mens sterfelijk is.
Tegelijkertijd is het tijdstip waarop diezelfde dood zich zal aandienen
onkenbaar en fundamenteel onzeker. Het leven lijkt daardoor soms bijzonder
nietig. Zo beweren alvast enkele verzen uit het fascinerende lange gedicht 'Het
laatste spel', dat de bundel afsluit: 'Het leven is een pauze, / die doorgaat
voor de / hoofdmoot van het stuk.' Om die as van complexe en tegenstrijdige gevoelens
draait ook het titelgedicht 'Val van vrije dagen':
Er is, in tussentijden van
verwachting,
geen gat zo ondiep of de ziel tuimelt
erin:
de floxen die geen rozen zijn,
wolkeloos geregen, brons dat tot
koek verkruimelt, lege portretkunst
voor een beademde
spiegel,
je bleke ogen die, zei Baudelaire,
het
onweer van een passie in een
vlekje dragen, nietiger dan jij en
ik,
want aangekondigd is ons doodgaan
in andermans kleren,
de tussentijd waarin je niet meer
wordt verwacht, een
gat waar
ooit je leven zat,
Tegen de avond fluit de
buurman zacht
No milk today, alvast voor morgen.
De beelden van verlies kaderen
het leven tot een tussentijd waarin de verwachtende mens vecht met de eigen
existentie en demonen: 'Denkend aan het ene / doet een mens het andere; / hij
kijkt de hemel in // en wandelt zich een leeftijd / bij elkaar, waarvan men
zegt / dat hij niets voorstelt dan / onderwerping aan jezelf.' De zinloosheid
van het leven ? in het gedicht 'Het grote spreken' luidt het: 'en alles wat we
in hun handen legden / zonder wederzijds, komt als een / onderbreking van het
leven / dat zichzelf verzwijgt, // en wat het zegt is nonsens / voor de grote
zin / die nooit begint.'? kan alleen bestreden worden door het vergeten van het
besef van de sterfelijkheid, terwijl dat nooit echt lukt ('wie niet begeerd
heeft / wat geen lichaam heeft, weet niet hoe zang / ontstond uit niets, uit
dieper zwart, uit / vlekken die nog donker druipen op / de duistere muur van
het vergeten,') en het najagen van een droom in de wetenschap dat een dergelijk
project ook tot mislukken gedoemd is: 'De steenuil slaat de vleugels open, / en
vliegt zich straks te pletter / in dit licht.'
De droom of het verlangen de
dood en de tijd te overstijgen is een belangrijke drijfveer voor de vele
dichters die in deze bundel ten tonele worden gevoerd: 'Want alles wil
elkanders dood / zodat we blijven zingen.' De bundel brengt hommage aan de
overleden moeder, aan dode collega-dichters als Arnaut Daniel, Eddy van Vliet
en Hugo Claus (die met de dubbelzinnige uitspraak 'nu jij' niet alleen de beurt
doorgeeft aan de dichter tijdens het jeu de boules, maar ook reeds duidelijk
maakt dat de dichter de volgende is om te sterven), en aan dichters als Leonard
Nolens en Remco Campert. Van Remco Campert wordt onder meer gezegd: 'Hij is
niets dan stem; / dat wat aanwezig blijft / nadat de deuren / zacht gesloten
zijn.' En 'Dat is niet erg. / Hij heeft zijn stem / die spreekt / wanneer hij
zwijgt.' De stelligheid waarmee hier het geloof in de blijvende aanwezigheid
van de stem, ook na de dood van de dichter, wordt beleden, wordt in andere
gedichten dan weer gerelativeerd. In het gedicht 'Een boek' bijvoorbeeld
spreekt een ik zijn twijfels uit over de aan het geschreven woord toegekende
kracht om de tijd te overstijgen: 'Snijwonde, incunabel, letterdood, / de
waarheid die we vrezen.'
Toch is de toon van de bundel niet deprimerend. Er zijn ook
lichtpunten te ervaren in de menselijke existentie, en die zijn niet
uitsluitend voorbehouden voor de kunst. De aanwezigheid van de geliefde, nu
eens een zegen, dan weer een doem, zorgt voor heel wat scherpzinnige en mooie
gedichten: 'Omhels me, omhels me, / of ik sterf.' Of, met een verwijzing naar
de Bataillaanse 'kleine dood':
‘Toch jaagt zij ons in dromen,
en omhelst, en
vraagt ons
om de liefdesdood,
die zij ook niet
begrijpt,
omdat ze niet kan komen.’
Wat de liefde vermag, vermag ook
de ervaring van het momentane nu tegenover het streven naar het blijvende. Het
gaat om een soort van epifanie-ervaring waarin alles op een kortstondig moment
op zijn plaats valt en rust brengt. Het gedicht 'Klooster San Jeronimo, Belém'
beschrijft zo'n ervaring op een intrigerende manier, alsof de oorspronkelijke
ervaring opnieuw opgeroepen kan worden tijdens het schrijven.
De meest in het oog springende
cyclus, en veruit de beste van de hele bundel, is 'Het geeft ons niets', met
als ondertitel 'Zeven variaties op het Requiem'. Daarin voert Stefan Hertmans
een onbestemd 'het' op dat af en toe wordt gepreciseerd in verzen als 'het
levende / dat tot ons komt en ons niet verhoort.', of 'Zo lijfelijk als het
aflijvige ons kust / in dromen', maar meestal een lege betekenaar blijft in
beklemmende regels als: 'het ontziet ons niet en geeft ons niets.', of 'het
stelt ons wetten zonder wet, het heerst omdat het niet kan denken'. Daarmee
lijkt Hertmans de lezer aan te moedigen om zijn eigen invulling te geven aan
dit allesomvattende begrip. En voor de lezer die ik ben, is de verleiding groot
om dat onbestemde 'het' ook als 'poëzie' te lezen. Dan opent zich immers een
fenomenaal vergezicht. Er ontstaat een poëticaal amalgaam waarin de boven
beschreven thema's convergeren en met elkaar in botsing komen. Eigen aan het
lezen van de poëzie van Hertmans is immers een eerste indruk van het vloeibaar
zijn van begrippen. Wat in het ene vers beweerd wordt, wordt door een ander
vers weer tegengesproken, zodat begrippen nooit restloos tot een eenheid
gereduceerd kunnen worden, maar altijd meerduidig en veelkantig blijven.
Daarmee verschijnt de poëzie van Stefan Hertmans ook als een symptoom van een
andere thematische lijn die in deze bundel wordt uitgezet: die van het
onderscheid tussen 'begrijpen' en 'weten': 'Dat wisten we reeds allemaal? / Ja
Meester, wie zegt dat / we het daarom ook begrijpen?' Weten en begrijpen zijn
twee verschillende houdingen die elkaar lijken uit te sluiten. Poëzie, zo lijkt
Stefan Hertmans te willen suggereren, is een vorm van spreken die een andere
vorm van begrip creëert. Het gedicht 'Winteraak' geeft het soort begrijpen goed
weer dat een oeuvre dat de tijd doorstaat na de verdwijning van de dichter kan
teweegbrengen:
Maar wat beweegt onder het schijnen,
ver van ons en diep onder
broze huid,
zal glijden, zonder ons,
en binnenvaren
als
een aak op een oude rivier,
in de volharding van
de dromen
die we, week als denkende dieren,
zonder
begrijpen hebben uitgezweet.
De complexiteit die het leven is, vindt een spiegel in de
complexiteit van het gedicht: 'Je kunt niet vinden wat / de levenden verborgen
/ in de nacht, maar / wat ze niet meer weten / glanst als water in het licht.'
De poëzie van
Stefan Hertmans is van een betekenisrijkdom zonder weerga. Het is en/en-poëzie:
ze is droom en ontnuchterende realiteit, is verlangen en vergeten, is verlies
en winst, is zingen, spreken en zwijgen tegelijk. Met De val van vrije dagen
voegt Hertmans een opmerkelijke bouwsteen toe aan zijn reeds omvangrijke
oeuvre. Bovendien wordt het erg verleidelijk om de verzamelde gedichten opnieuw
te gaan lezen vanuit deze bundel. Accenten in deze verzameling zullen
ongetwijfeld nieuwe aspecten doen oplichten in die vroegere verzen. De val
van vrije dagen stelt ons immers 'wetten zonder wet', 'een flard van
stemmen in de mist, / en alles is weer open.'
Stefan Hertmans: De val van
vrije dagen, De Bezige Bij, Amsterdam 2010, 76 p. ISBN 9789023463191
Oorspronkelijk
verschenen in De Leeswolf 2010
deze pagina printen of opslaan