Een vrouw van bijna veertig, schrijfster, gehuwd, moeder
en minnares, gaat door een diepe existentiële crisis. Een nieuwe passie en het
voorspelbare échec ervan dwingen haar uiteindelijk tot een radicale beslissing:
ze verlaat haar gezin en gaat op zoek naar haar zus die zij, omwille van een
banale familieruzie, al tien jaar niet meer gezien heeft. De verhaaldraad van Het
verborgen weefsel (oorspronkelijk verschenen in 2008) is (gewild) dun. Het
weefsel waarvan sprake is immers niet geweven uit spectaculaire gebeurtenissen
en feiten. Hertmans roman is veeleer een ontrafeling van de weinige feiten in
het leven van het hoofdpersonage Jelina. En veel meer nog is het een
ontrafeling van het dagelijkse gevecht dat zij levert met zichzelf en met de
(on)mogelijkheid van haar bestaan als schrijfster, echtgenote, moeder en
minnares.
Alles
beleeft ze aan de rand van de (zelf)destructie. Iedere kans die haar geboden
wordt op geluk of tevredenheid, ontkracht ze. Zonder precies te weten waarom.
Ze slaagt er niet in om de kloof tussen haar intiemste gedachten en gevoelens
en de buitenwereld te dichten. Maar ook haar eigen intimiteit, haar
aanwezigheid bij zichzelf, ervaart ze als gespleten, pijnlijk en niet
mededeelbaar, zelfs niet aan haar grote passie. Misschien vooral niet aan haar
grote passie. De buitenwereld ervaart ze als in een droom, haar minnaar spreekt
ze aan als ‘hersenschim van me’. Haar boodschappen aan hem zijn evenveel vragen
om afstand en afscheid als om nabijheid en weerzien. De zeldzame momenten van
vrede vindt ze in de stilte van de natuur, in het woordeloze hijgen van de
erotiek, en in de rust van het juiste woord. Maar ook die momenten hebben
steeds hun donkere keerzijde: de vervreemding door een stom geworden natuur, de
sentimentele afhankelijkheid in de liefde, en de literaire terreur van het
cliché en het gevatte woord.
Het verborgen weefsel is opgebouwd uit fragmenten
die meestal niet langer zijn dan een halve pagina en vaak korter. Ze zijn in de
derde persoon geschreven, waardoor de auteur dicht op de huid van zijn
personage kan blijven en toch een zeldzame keer het perspectief van een van de
mannen kan innemen. In die fragmenten volgen we het eenzame overgeleverd zijn
van Jelina aan zichzelf. ‘L'enfer c'est les autres’, schreef Satre. Maar het is
vooral door haar eigen hel dat Jelina moet, op zoek naar de harde kern in
zichzelf. Jelina is een schrijfster. Er duiken in de roman dus de nodige
literaire en culturele verwijzingen op naar mythische vrouwen: de christelijke
Eva, de heidense oervrouw Lilith, de heks Kundry uit Wagners Parcifal, de
overmoedige Niobe en de trouwe Penelope uit de Griekse mythologie. Jelina
onderstreept in een van de boeken die zij leest: ‘Zichzelf voortbrengen is het
enige alternatief voor zelfvernietiging.’ Wellicht is dat Jelina's verlangen:
het punt leren kennen van waaruit ze zichzelf opnieuw kan voortbrengen. Maar
haar hele crisis is precies het besef dat die vrijheid om jezelf voort te
brengen niet bestaat. Het eerste deel van de roman heet niet toevallig 'Het
spook van de hoop'.
Het tweede deel, 'Het ontschoten woord', opent -- wellicht niet toevallig
-- met een citaat uit een gedicht van de Oostenrijkse schrijfster Ingeborg
Bachmann (1926-1973). Jelina heeft wel wat gemeen met de vrouwenfiguren die
Bachmann in haar romans en verhalen portretteert, voortdurend balancerend op de
rand van de afgrond. Het leven van haar personages wordt ontwricht door hun
verlangens naar een man. Bachmann plande een driedelige romancyclus, Todesarten,
waarvan ze uiteindelijk alleen Malina (1971) voltooide. Daarin wilde ze
manieren beschrijven waarop vrouwen door mannen tot wanhoop worden gebracht en
de dood in gedreven. In 'Het ontschoten woord' staat een in dit opzicht wel erg
bachmanniaanse passage. Jelina ontmaskert haar verlangens als drogbeelden die
blijven doorwerken ‘zoals de vleugels van een onthoofde kip blijven fladderen,
onder het met donderblad begroeide lage dak, de biomechanica en zijn redeloze
dynamiek, terwijl de man, die ze maar al te goed gekend heeft, de bloedbevlekte
bijl blijft afvegen in het vochtige, door avondzon beschenen gras, voorbij de
vlinderstruik met zijn bladeren als wijzende vingers, een eindeloze replay,
dromen en jaren lang, [...].’ Later zal ze in een brief aan haar geliefde
schrijven: ‘Ik ben verliefd geworden op het verlangen naar doodgaan dat je in
mij hebt losgemaakt.’
In Malina hoopt het vrouwelijke hoofdpersonage van
haar minnaar ‘een zin te horen die mij verankert in de wereld.’ Ook Jelina
hoopt op die verankering, maar ze beseft steeds scherper en pijnlijker dat geen
man 'de honger naar de honger' die haar kwelt kan stillen. Naar het einde van
de roman rekent zij genadeloos af met de passie voor haar minnaar: ‘Ik heb
willen bestaan in zijn blik, dat is alles. Passie die niet eens hem betrof,
maar iets in mezelf, een duister ding dat zich verder terugtrekt naarmate ik
meer pogingen doe om het aan te raken in mezelf.’
Het is dat 'ding' dat Jelina
probeert te omschrijven als haar harde maar ook ondoordringbare kern. In haar
verhouding tot dat 'ding' ontwikkelt zich een soort van ethiek -- hier komt
Lacan om de hoek kijken: ‘Er zijn dagen dat ze niets liever wil dan trouw zijn,
trouw tot de dood, zoals Penelope. Maar trouw aan wat of wie? Aan dat verborgen
weefsel, diep in haarzelf, dat zich uitbreidt zonder dat ze er iets van
begrijpt? Overdag, wanneer ze piekert en rookt en schrijft, rafelt ze het kleed
weer uit, dat ze 's nachts in dromen heeft geweven.’
Toch lijkt ze gehoor te geven
aan haar dromen, want daarin duikt haar verdwenen zus op. Is haar zus een van
de draden in dat 'verborgen weefsel'? Maar om welk inzicht gaat het hier? Op
dat ogenblik, zo verhaalt de roman, ‘leek er pas echt een lamp in haar hoofd
stuk te springen’. In een soort van trance schrijft ze op een gele post-it ‘het
woord dat haar al die tijd ontschoten was’ en trekt dan de deur voorgoed achter
zich dicht.
Het
verborgen weefsel is geen verhaal van sociale emancipatie of van bevrijding
uit de beknelling van een huwelijk of een gezin. Jelina is een 'vrijgevochten
vrouw' in de betekenis die het feminisme eraan geeft: ze heeft haar vrijheid,
haar beroep, haar onafhankelijkheid. Het existentiële weefsel waarin ze
verstrengeld zit, is veel complexer en uiteindelijk 'verborgen': niet te kennen
of te begrijpen, maar dwingend en bepalend. Haar nood om te schrijven, haar
liefdesverlangen, haar familiebanden: even ondoorzichtige als determinerende
afhankelijkheden. Daarom is Het verborgen weefsel geen ontroerende
roman, al zou je dat op sommige momenten als lezer wel willen. Het lijkt alsof
de schrijver dezelfde afstand tegenover zijn personage heeft willen behouden
als zij zelf heeft tegenover zichzelf.
De verdubbeling van die afstand
wreekt zich daarin dat ook de lezer niet dicht genoeg bij Jelina kan komen om
zich door haar te laten raken. Op welke manier dan ook. De lezer ziet haar
verhaal in flarden aan zich voorbijkomen, herkent veel van haar eenzaamheid,
haar absoluutheid en haar onmacht, maar hij voelt haar gevecht te weinig. Dat
kan ook moeilijk anders met een hoofdpersonage dat genadeloos inhakt op haar
sentimenten en emoties, en die ontrafelt tot ze in hun tegendeel omslaan of tot
er niets meer van overblijft dan dodelijk restafval van de ziel. Jelina past
nog het best in het rijtje van de 'vrouwenportretten' die Hertmans maakte in
zijn toneelstuk Mind the Gap -- zijn 'herlezing' van de tragedies van
drie vrouwen uit de Griekse mythologie, Medea, Klytaimnestra en Antigone: ook
hier geen makkelijke psychologie en inleefbare emoties, maar een soort van
waanzinnig 'raaskallen' tegen alle (mannelijke) redelijkheid in.
Stefan Hertmans: Het
verborgen weefsel, De Bezige Bij, Amsterdam, 2022, 180 p. ISBN 9789403155418. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan