‘Ik moest denken aan een beekje achter de stad’, zo opent
Oude afdekkerij van Wolfgang Hilbig.
Het is het stroompje dat de ik-verteller als kind vaak gevolgd is en nu opnieuw
afloopt (misschien alleen in gedachten). Het beekje brengt een associatieve
keten herinneringen op gang. Het voert hem door een woud tot bij Germania II, een
oude fabriek waar vroeger bruinkool werd verwerkt van een nabijgelegen mijn,
maar nu zeep wordt geproduceerd volgens de ouderwetse procedure, namelijk met
dierlijk vet dat van de botten van beesten wordt geschraapt. Daartoe zijn
vilders aan het werk; de plaats waar zij werken heet in het jargon een
‘afdekkerij’.
Al
in zijn kinderjaren zwierf de ik hier vaker rond, hoewel hij gewaarschuwd werd
voor de omgeving. Er zouden namelijk mensen zijn die er nooit meer van zijn teruggekeerd,
en dus maken zijn ouders zich erg boos als hij weer eens te laat thuis komt van
een van zijn tochtjes in het bos nabij de verlaten mijn. De schacht wordt in
zijn verbeelding een hellemond waardoor de wandeling langs de rivier mythische
allures krijgt: dit is een tocht naar de onderwereld. Aan de ingang van de hel
stinkt het fel (het villen gaat gepaard met een ondraaglijke geur), er zijn dus
klaarblijkelijk mensen verdwenen, en van de omgeving gaat ontegensprekelijk dreiging
uit – dit is duidelijk een helse plek. Door de associaties (de grond en de
bodem worden uitgebreid bezongen, er worden executies en deportaties opgeroepen,
massagraven gesuggereerd – de ik was ‘ooggetuige van een of ander duizendjarig
rijk’) wordt duidelijk: dit is schuldige grond. Hier zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog
mensen vermoord, en dus hebben zijn ouders gelijk: hier zijn effectief mensen
verdwenen. En waar eerder mensen met geweld zijn omgekomen, wordt nu nog steeds
de natuur gewelddadig behandeld. Voor de ik die als kind graag tuinier had
willen worden, is die agressieve omgang met planten en dieren – en wie zich zo
met fauna en flora gedraagt, mishandelt uiteindelijk ook mensen – niet minder
dan een ondergangsvisioen.
Dat alles wordt eerder gesuggereerd dan verteld: met behulp
van beelden en impressies ontstaan associaties. En omdat herinneringen uit
verschillende periodes hier over elkaar schuiven, vervaagt de chronologie. Dat
levert een indrukwekkend staaltje lyrisch proza op dat je niet als proza, maar
met een poëtische ingesteldheid dient te lezen. Die vorm die tot een tragere
leeshouding noopt, is niet zonder reden. Niet alleen botst de dichterlijke
uitdrukkingswijze met de gruwelijkheden die opgeroepen worden, ook en vooral
wordt hier een manier van schrijven gezocht die het onuitsprekelijke toch aan
de orde weet te stellen. Aan het einde van het boek wordt het ontbreken van
woorden voor wat er zich heeft afgespeeld ook gethematiseerd. Het benoemen
wordt er vervangen door een woordspel met ‘afdekkerij’. Afdekken, dat de
betekenis van ‘toedekken’ gekregen heeft (de nieuwe functie van de plek is immers
een manier om het verleden onder te schoffelen), wordt vervormd tot onder
andere ‘afdenkerij’, ‘afschrijverij’, ‘afzwarterij’, ‘afwerperij’,
‘stokvechterij’ of ‘afnekkerij’. Dat zijn woorden waarin iets oplicht van het
verleden van de plaats. De op het eerste gezicht ondoorzichtige wijze van (be)schrijven
is eigenlijk juist een zoektocht naar een nauwkeuriger benoemen.
Dat het Hilbig daarom
te doen is, blijkt uit de verhelderende appendix die in deze uitgave is
opgenomen. Dat is een antwoord van de schrijver op de beroemde Brief aan
Lord Chandos (1902) van Hugo von Hoffmannsthal, waarin een schrijver klaagt:
‘Ik heb volledig het vermogen verloren om over wat dan ook samenhangend te
denken of te spreken’. Hilbig zegt dat te herkennen: ‘Met één verschil. Ik heb
me dat vermogen nooit eigen kunnen maken. Ik ben opgegroeid met het verlies van
dat vermogen, ik ben feitelijk zonder dat vermogen geboren.’ Dat wordt bij hem
uitdrukkelijk gekoppeld aan de Tweede Wereldoorlog: de
ervaring van een wereld aan flarden, heeft het onmogelijk gemaakt om daarover
coherent te spreken, met als gevolg dat ook de literatuur enkel uit flarden kan
bestaan. Dat is wat dit soort teksten moeilijk maakt, maar tegelijk
ongelooflijk rijk. Oude afdekkerij
kost concentratie, maar levert een onvergelijkelijke leeservaring op.
Wolfgang
Hilbig: Oude afdekkerij. Novelle,
Koppernik, Amsterdam 2021, 117 p. ISBN 9789492313935.Vertaling van Alte
Abdeckerei door Ard Posthuma
deze pagina printen of opslaan