Poëzie

BOEKEN NR. 7, SEPTEMBER 2021

Hafid Bouazza: Schoon in elk oog is wat het bemint

door Eleonore Milou

Een wonderkamer van de klassieke Arabische literatuur  
Hafid Bouazza’s Arabische bibliotheek – een term die de bloemlezer en vertaler met een zelfrelativerende knipoog gebruikt – is al enkele jaren in de maak. Het eerste (en eponieme) deel verscheen in 2000, en hoewel Bouazza zelf weleens over een bibliotheek in tien delen heeft gesproken, noemt uitgeverij Prometheus deze vijfdelige bundel de ‘volledige’ Arabische bibliotheek. Ze omvat eerder uitgegeven bundels met klassieke Arabische poëzie, van liefdesgedichten tot pornografie, teksten van een onfortuinlijke negende-eeuwse kalief en – als sluitstuk – Arabische gedichten over Kerstmis.
 
Het is verleidelijk om, wanneer een bloemlezing als ‘volledig’ wordt bestempeld, op zoek te gaan naar een rode draad. In de inleiding tot de eerste bundel met klassieke liefdesgedichten zegt Bouazza daarover: ‘Ik hoop dat mijn keuze – te beginnen met dit boek – alle geijkte ideeën over Arabische literatuur zal doen wankelen.’ Mogen we daar nu, twintig jaar en vier boekdelen later, nog op vertrouwen?
 
Bouazza laat zich niet ontvallen wat die ‘geijkte ideeën’ dan wel zijn. Maar moeilijk om aan te vullen is het niet. Wat geloven we, zonder verdere voorkennis, over klassieke Arabische literatuur? Ik doe er een gooi naar: dat ze preuts is, dat ze niets met onze leefwereld te maken heeft, dat ze humorloos en droog is. Met deze bloemlezing gooit Bouazza al die oordelen aan diggelen. Schoon in elk oog is wat het bemint is een verzameling die vrolijk van het lyrische naar het provocerende en terug danst. Er zit humor, ontroering en verrassing in. Het zijn springlevende teksten, en misschien is dat nog het meest onverwachte eraan.
 
Natuurlijk zijn er een paar belangrijke problemen met de onderneming om ‘de’ geijkte ideeën over ‘de’ Arabische literatuur aan het wankelen te brengen. Beide begrippen zijn te ruim om bruikbaar te zijn. Maar Bouazza maakt handig komaf met veralgemeningen. Schoon in elk oog is wat het bemint is geen representatieve bloemlezing, en dat beweert het ook niet te zijn. Dat is het zelfs expliciet niet. Het is een samenraapsel met een encyclopedische inslag. De enige rode draad is Bouazza zelf, en in dat opzicht is zijn bloemlezing een daad van rebellie. Hij wil geen introductie geven van de hokjes waarin Arabische literatuur past. Hij wil de veelheid, de rijkdom en de verschillen erbinnen vieren. En dat doet hij ook, met zijn eigen talige plezier als leidraad.
 
Hafid Bouazza weet dat hij in deze bibliotheek niet alleen dienstdoet als vertaler, maar ook als culturele gids. Over zijn tekstkeuzes in het boekdeel met teksten van Ibn al-Mu’tazz zegt Bouazza bijvoorbeeld dat diens beste gedichten degene zijn die het minst bezwaard zijn door conventies of tradities, en dat hij (Bouazza) juist die gedichten heeft uitgekozen. Maar wie is hij om te beslissen wat een ‘goed’ gedicht is? Zijn keuze zegt minstens evenveel over Bouazza als over Ibn al-Mu’tazz. Meer nog: je léést minstens evenveel Bouazza als Ibn al-Mu’tazz. En dat geldt voor de hele bibliotheek.
 
Eeuwenoud Arabisch in leesbaar Nederlands
Behalve een eclectische curator is Bouazza ook een zorgvuldige vertaler. Het klassieke Arabische gedicht is berucht moeilijk om te vertalen. De qasida, de klassieke Arabische dichtvorm waartegen het vrije vers pas in de twintigste eeuw in opstand begon te komen, hanteert ijzeren regels voor metrum en rijm. Het is een dichtvorm die bedoeld is om gesproken te worden, en een leven lang onthouden. Dat zulke in een streng korset gehesen teksten toch ook speels, humoristisch, dubbelzinnig, ja zelfs gevaarlijk kunnen zijn, is te danken aan de eigenheid van de Arabische taal. Het Arabisch leent zich uitstekend tot woordspelingen en dubbele bodems. Elk woord is afgeleid van een stam van (meestal) drie medeklinkers, waardoor elk afgeleide terugverwijst naar de stam, maar net zo goed naar de andere takken van de stamboom én zijn eigen contextuele betekenis heeft. Voeg daar nog een onmetelijk corpus van intertekstuele verwijzingen aan toe, en het resultaat is een goudmijn verborgen in een enkele versregel. Hoe geef je die weer in het Nederlands? Kort gezegd: niet.
 
Bouazza moet als vertaler noodgedwongen keuzes maken. Dat doet hij met een uitgesproken voorkeur om enerzijds het metrum, en anderzijds de speelsheid van de teksten te behouden. De taal waarvan hij zich bedient is een zwierig Nederlands dat niet bang is om uit verschillende vaatjes te tappen. In de taal van Bouazza staat Vondel naast de Vijftigers, en waarom niet? De originele teksten doen precies hetzelfde, maar dan op een ander continent en meer dan een millennium geleden. Wat zijn teksten anders dan druppels in dat intertekstuele web, meetrillend met alles wat er in de omgeving beweegt, verbonden met een geheel dat ‘literatuur’ heet? Geen tekst staat op zichzelf. Geen woord is alleen.
 
Titanenwerk is het: niet alleen de hoeveelheid tekst die Bouazza vernuftig in het Nederlands heeft omgezet, maar ook de zoektocht naar wat weerklank vindt in het Nederlands zoals het Arabisch dat kan hebben gedaan. Wie daarbij graag meekijkt onder de motorkap, mag dat ook van de vertaler. In de vaak uitgebreide noten geeft hij tekst en uitleg bij zijn keuzes, soms met alternatieven erbij, en vult hij aan wat in de vertaling mogelijk verloren is gegaan. Zo legt Bouazza bij een stout gedicht van Abu Nuwas uit welke metaforische waarde de Arabische lettertekens hebben: de langwerpige ‘lam’ voor penis, de ronde ‘sad’ voor vagina. Je hoeft het niet te weten om van het gedicht te genieten. Maar Bouazza zelf geniet er méér van omdat hij het wél weet. En hij kan het niet laten om die kennis te delen.
 
Bouazza als eclectische ekster
In de zestiende eeuw was het in Europa’s gegoede kringen à la mode om een wonderkamer te bezitten: een eclectisch rariteitenkabinet met objecten die de eigenaar mooi, fascinerend of wonderlijk vond. De wonderkamer was een collectie in de minst gestructureerde zin van het woord. Er was geen andere rode draad vereist dan de interesse van de curator.
 
De wonderkamer bleef enkele eeuwen bestaan tot de opkomst van de eerste musea, die de bedoeling hadden om collecties te democratiseren en te populariseren, nog het liefst met een hapklare interpretatie erbij.
 
Op een glijdende schaal van wat het betekent om een collectie samen te stellen, staat Schoon in elk oog is wat het bemint aan de kant van de wonderkamer, niet het museum. Hafid Bouazza heeft geen grote, structurerende gedachte in de aanbieding. Geen moraal, geen boodschap. Hij heeft de sleutels tot een schatkist vol literaire curiosa en kiest eruit zoals een ekster, zonder een andere bedoeling dan de schoonheid erin aan het licht te brengen.
 
In Schoon in elk oog is wat het bemint is er maar één manier om te lezen: totale overgave aan de grillen van de bloemlezer. Wat een geluk, wat een eer zelfs, dat het zulke liefdevolle, liederlijke, maar ook geleerde grillen zijn. In de inleiding tot het boekdeel ‘Niets dan zonde’ stelt Bouazza vast dat ‘het ironische is […] dat de lezer pas aan het einde weet of ik voor hem / haar – sorry, haar / hem – aanvaardbaar ben als gids’. Wie een betere gids kent, mag haar / hem aanwijzen.
 
Hafid Bouazza: Schoon in elk oog is wat het bemint, Prometheus, Amsterdam 2021, 784 p. ISBN 9789044649710. Distributie L&M Books

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri