Wereldvreemd wereldwijs
Met een bruine koffer in de ene,
een paraplu in de andere hand, meldt de vierentwintigjarige Joseph zich aan bij
technisch bureau C.Tobler. De vorige bediende werd zopas ontslagen wegens
chronische dronkenschap en vermeende onbetamelijkheden jegens de vrouw des
huizes. Meneer Tobler, technisch ingenieur, uitvinder en handelaar in patenten,
biedt de nieuwe bediende kost en inwoon aan in zijn voorname woning, idyllisch
gelegen bij een meer in het Zwitserse dorp Bärenswil.
Robert Walser (1878-1956)
schreef De bediende (1907), zijn meest succesvolle roman, in nauwelijks
zes weken tijd. Het verhaal is gebaseerd op Walsers verblijf als twintiger in
Villa zum Abendstern in het Zwitserse Wädenswil, nabij het meer van Zurich.
Walser werkte er als kantoorbediende in een technisch bureau en verbleef, net
als zijn personage Joseph Marti, in de torenkamer van de villa. In het nawoord
schrijft Walservertaalster Machteld Bokhove dat de roman volkomen
autobiografisch is: alle personages hebben echt bestaan en er gebeurde
daadwerkelijk ook van alles en niets tegelijk.
Josephs werk omvat zakelijke
correspondentie en boekhouding. Hij werkt mee aan de patentering van de
reclameklok, de schuttersautomaat en andere Toblerse uitvindingen. Belangrijk
is dat hij zijn baas 'kleingeestige narigheden' uit handen neemt, zoals het
afpoeieren van lieden die geld van Tobler te goed hebben. Te zijnen behoeve
rent Joseph als een bezetene van hot naar her. Het hele huishouden draait om
meneer Tobler als planeten om de zon. Joseph wordt het manusje-van-alles van de
familie. Hij besproeit de tuin, repareert sloten, vaart de kinderen per gondel
over het meer en houdt mevrouw Tobler gezelschap wanneer haar man weer eens op
zakenreis is. Dan is de sfeer in huis volkomen ontspannen en daalt de bediende
op vrije momenten met kinderlijke vreugde af naar het meer, om te baden.
Net als Walsers
andere alter ego Simon Tanner in zijn eerdere roman De
Tanners, host Joseph geregeld euforisch langs de beek, door bossen en
weiden. Zo monter, zwierig, vol mededogen en ironie beschrijft Walser Josephs
zwalpende gemoed, dat je meteen zin krijgt om aan diens zijde met 'een
zwaaiende zwembroek' in de hand, de helling af te rennen en een verfrissende
duik te nemen. In Walsers universum is het landschap de ideale personificatie
van de melancholische aard en het smachtende gemoed van de protagonist.
's Avonds, gezeten
bij het raam in de torenkamer, voert Joseph lange gesprekken met zichzelf. Hij
voelt zich vaak tekortschieten en beseft dat hij nu en dan ook eens moet
presteren, in plaats van zich na halve voltooiing van het werk in goedkoop
genot te storten. De onvoorspelbare woede-uitbarstingen van zijn chef wanneer
Joseph weer eens een begeerd contract laat schieten, boezemen hem angst in. Was
de baas daarentegen in een lollige bui, 'dan veranderde je ogenblikkelijk in
een poedel'. Op zulke ogenblikken offreert Tobler zijn bediende een sigaar en nodigt
hem uit voor een spelletje jassen. Joseph vindt het niet meer dan terecht dat
hij nog geen loon ontving. Dat zou hij later wel krijgen, wanneer de firma weer
geld in het laatje heeft. Nu heeft hij zijn handen vol met het afschepen van
schuldeisers.
De
bediende is een plichtsbewust man van bescheiden afkomst. Hij heeft een
poëtisch aangelegd hoofd, vindt zichzelf eerder traag dan slim, stapt licht
door het leven en tracht – op een gezapig tempo – zijn omgeving te doorgronden.
Geleidelijk aan ziet Joseph ook de schaduwkant. Zo is hij er getuige van dat de
Toblers twee van hun vier kinderen verwaarlozen, zelfs schaamteloos
mishandelen. Joseph gaat twijfelen aan de aanpak van Tobler, die geen maat kent
en 'hooiwagens vol geld' uitgeeft ter verfraaiing van zijn woning, opdat elke
Bärenswiler zou zien 'hoe standvastig en hoe superieur hij het leven zag en
aanpakte'.
De
empathische Joseph raakt verwikkeld in talloze onfrisse zaakjes. Wanneer hij er
tureluurs van wordt, vlucht hij naar buiten 'de natuur in', om zich onder te
dompelen in de 'zachte wisseling van de jaargetijden'. De bediende is een vat
vol tegenstellingen. Denkt of voelt hij iets, dan denkt of voelt hij meteen ook
het tegenovergestelde. Hij 'beleeft' meer dan dat hij denkt. Voortdurend laat
Walser beide zijden van de medaille zien en, net als de seizoenen, wisselen
euforie en wanhoop, idylle en kolder elkaar af, in een bijna manische
opeenvolging.
Hoewel
gaandeweg duidelijk wordt dat deze geschiedenis niet goed zal aflopen, lijkt de
idylle zich voor Joseph te herpakken wanneer de eerste sneeuw valt. 'En dan
stond hij plotseling weer voor het huis van de Toblers, keek er van beneden af
naar omhoog en zag hoe de koude maan het betoverde, terwijl de halfdonkere
nachtelijke wolken eromheen vlogen als grote, treurende maar lieflijke vrouwen,
om het ogenschijnlijk de hoogte in te trekken opdat het op mooie wijze in 't
niets zou oplossen'. Walsers wereldvreemde wereldwijsheid is moeilijk te
overtreffen.
Robert
Walser: De bediende, Koppernik, Amsterdam 2021, 288 p. Vertaling van Der
Gehülfe door Machteld Bokhove. ISBN 9789083089874
deze pagina printen of opslaan