‘Mijn
orthodox-Joodse ontmoetingen na Mazzel Tov’:zo luidt de ondertitel bij
‘Minjan’ van Margot Vanderstraeten. Na het succes van Mazzel Tov – het boek werd onder meer vertaald naar het
Pools, Duits, Hongaars, Tsjechisch, Frans en Engels en er volgden na de
publicatie ervan talloze lezingen in binnen- en buitenland – werd zij zo
langzamerhand beschouwd als een ‘kenner’ van het jodendom. Even leek het ernaar
dat het boek met de schrijfster aan de haal zou gaan. Qoud non. ‘Het houdt geen
steek’, schrijft ze nu in Minjan, ‘dat ik, sjikse, woordvoerster zou
zijn van de modern-orthodoxe gebruiken die ik in Mazzel Tov beschrijf.
Alles wat ik over onze Joodse buren zeg en schrijf, is het resultaat van
persoonlijke ervaringen die ik, hoewel erg betrokken, vanaf de zijlijn heb
beleefd. Het is de plek waar ik me het meest op mijn plaats voel in de wereld.
De plek ook waar ik wens te blijven staan.’
Wat haar ertoe bracht nu een
uitvloeisel te brengen als aanvulling bij Mazzel Tov heeft
ontegenzeglijk te maken met de journalistieke ingesteldheid die ook al
meespeelde bij de roman: hoe persoonlijk ook de invalshoek toen was –
Vanderstraeten refereerde er aan de periode dat ze als studente de kinderen in
een Joods gezin bijles kwam geven –, de nieuwsgierigheid naar die ‘andere’
wereld vormde ook toen al het substraat voor een beklijvend getuigenis. Nu, in Minjan,
luidt het: ‘omdat ik een journaliste ben. Omdat ik wil zien en horen. Omdat ik
wil proberen te begrijpen.’
In drie aparte hoofdstukken probeert (het blijft proberen,
zie wat Esther, haar voornaamste gesprekspartner in het boek, haar voor de
voeten gooit: ‘Het leven van een chassied speelt zich niet af in de openbare
ruimte. Jij, als buitenstaander, zult onze binnenkant, alles wat ons zo
dierbaar is, nooit zien of kennen. Je kunt ons niet begrijpen. Nooit.’)
Vanderstraeten voor zichzelf en meteen ook voor de lezer een antwoord te
formuleren op de vraag wat en hoe met de Joodse cultuur en de gebruiken binnen
deze afgesloten wereld. Uiteraard heeft een en ander, zo niet alles, te maken
met de contacten die er kwamen tijdens de lezingen die ze hield over Mazzel
Tov. En er was de unieke tentoonstelling Buren2018 in de
Dossinkazerne in Mechelen, waarop teksten uit Mazzel Tov werden getoond
naast foto’s van Dan Zollmann (‘dat hij als fotograaf toegang krijgt tot de
uiterst gesloten gemeenschap van chassidische Joden en al meer dan tien jaar
losjes door hun streng religieuze leven laveert, heeft alles met zijn
talentrijk autisme te maken’).
Na de vernissage (de titel overigens van het
openingshoofdstuk) , waarop hapjes werden geserveerd door Hoffy’s (het bekende
restaurant van Mosje Hoffman in Antwerpen) was er het bezoek van koningin
Mathilde. Samen met Mosje en Dan leidde Margot Vanderstraeten onze vorstin
rond. De spanning was te snijden, maar hoe gevat dan de manier waarop
Vanderstraeten weet te relativeren. Even goed heeft ze over de jurk die
Mathilde draagt, en over haar opmerking aan het adres van Mosje: ‘Vind jij ook
niet, Mosje, dat de koningin wonderlijke benen heeft?’ En Mosje’s antwoord,
typisch Joods-ontwijkend: ‘Ik dank u dat ik hierbij mag zijn.’
Het uitgebreidste
hoofdstuk in Minjan is opgebouwd rond de gesprekken die Vanderstraeten
voerde (beter: mocht voeren) met Esther, een streng orthodoxe vrouw die zij
heeft leren kennen op een van haar lezingen. Het is Esther (die hier trouwens
onder een fictieve naam wordt opgevoerd, de Joodse leefregel laat ontmoetingen
van één-op-één met niet-gelovigen niet toe) die de schrijfster mee op weg zet
in haar poging te begrijpen: ‘Ze onthult voor mij een verborgen universum.
Dankzij haar zie ik een glimp van een wereld die anders voor mij verborgen zou
blijven.’ Margot Vanderstraeten beweegt zich tussen twee werelden, zij stelt
vast, maar oordeelt noch veroordeelt. Als Esther haar erop wijst dat excuses
zoeken voor antisemitische uitlatingen op zich al een vorm van antisemitisme
is, is er deze bedenking van Vanderstraeten: ‘Misschien is het uit de weg gaan
van stennis een neiging die over alle generaties heen wordt doorgegeven: val
niet op, zoek geen problemen, maak ons leven niet moeilijker dan het al is. […]
Toch snap ik ook Esthers reactie. Het is haar en haar temperament niet gegeven
om niet uit te komen voor wie ze is.’
In het afsluitende hoofdstuk
‘Lockdown’ – Vanderstraeten begon aan
haar boek toen het land op slot ging – verbindt ze haar zoektocht naar het
begrijpen van de wereld van de Joden (en hiermee wordt niet alleen bedoeld de
gebruiken die ze kennen – ik denk aan het feit dat zij geen handen schudden van
vrouwen; ik denk aan de ‘minjan’, de Joodse wet die voorschrijft dat bepaalde
delen van het gebed niet mogen worden gezegd zonder minstens tien man – maar ook de achterliggende ideeën en
opvattingen) aan de persoonlijke crisis die zij doormaakt wanneer bij haar
partner Martinus keelkanker wordt vastgesteld. Opmerkelijk hier, treffend ook:
net zoals de Joden niet zomaar praten over hun diepste overtuigingen, zich dus
eerder gaan afsluiten van de hun omgevende wereld, zo treedt ook de auteur niet
naar buiten met alle mogelijke details over de ziekte en de behandeling van
haar geliefde. En hoe hoopvol alles opklinkt als aan het slot Martinus de
eerste ontmoeting van een jong Joods koppel-in-spe weet te regelen in de bistro
die hij samen met Vanderstraeten runt. En dat vriendin Dahlia even later laat
weten: ‘Zodra er van overheidswege weer gefeest mag worden, zullen ze trouwen.’
Minjan
is, gedragen door het respect waarvan Vanderstraeten op zowat elke bladzijde
getuigt, een krachtig pleidooi voor samen-leven in een maatschappij waarin
steeds nadrukkelijker muren worden opgetrokken tussen de verschillende
leefgemeenschappen.
Margot Vanderstraeten: Minjan, Atlas/Contact, Amsterdam 2021, 304 p. ISBN
9789045043890. Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan