Alle
burgers, zonder uitzondering
Dat de westerse politiek-economische constructie steeds meer tekenen van
betonrot vertoont, werd de jongste jaren al door meer dan een handvol analisten
en sociale wetenschappers beargumenteerd. ‘Het is duidelijk dat het kapitalisme
van de begeerte de planeet bedreigt, de belangrijkste oorzaak van de opwarming
van het klimaat is,’ schreef de Leuvense socioloog Mark Elchardus in zijn
recentste boek, Reset. Over identiteit, gemeenschap en democratie. ‘De
enige gerechtvaardigde hoop […] is technologische ontwikkeling die de door het
kapitalisme van de begeerte veroorzaakte problemen opvangt en ongedaan maakt.
Anders wordt de transitie van “offer jezelf op en respecteer gezag” naar “amuseer
je, zorg voor jezelf” de mensheid waarschijnlijk fataal’.
De problemen beperken zich niet
tot het klimaat. Globaal is de hegemonie van Europa en de Verenigde Staten de
jongste decennia aanzienlijk afgenomen, en dat vooral in het voordeel van
China. Intern neemt het wantrouwen in politieke leiders toe en wordt het morele
leiderschap van de westerse overheden ernstig in vraag gesteld - in die mate
dat schoolgaande jongeren zich genoodzaakt voelen het overleven van de planeet
in wekelijkse acties van burgerlijke ongehoorzaamheid op de politieke agenda te
plaatsen. De financiële sector kampt tevergeefs met de imagoschade die ze anderhalf
decennium geleden opliep door de door haarzelf veroorzaakte bankencrisis. Ondertussen
lijdt het onderwijs overal in West-Europa aan ernstige bloedarmoede en zijn de
verkeersaders zodanig dichtgeslibd dat heel wat landen haast dagelijks door ernstige
infarcten worden verlamd. Zelfs de mensenrechten lijken soms enkel nog met de
lippen te worden beleden, terwijl de armoedeproblematiek almaar ernstiger proporties
aanneemt en het mentale welzijn van heel wat Europese burgers rake klappen
krijgt.
Wie de
standaardoplossingen van het marktgerichte denken bekritiseert of nuanceert krijgt
al snel het etiket ‘communist’ opgekleefd – met alle connotaties van
stalinistische zuiveringen, maoïstisch wanbeleid en Noord-Koreaanse atoomgekte
er gratis bovenop. Het overkwam Bernie Sanders, Barack Obama, Joe Biden, Kamala
Harris, vier vrouwelijke Amerikaanse congresleden die Donald Trumps asielbeleid
op de korrel namen en een lokale rechter, Nelson Wolff, omdat hij het had
gewaagd de COVID-maatregelen bij vonnis te handhaven. Dichter bij huis noemde
Eurocommissaris voor Digitale Economie en Samenleving Günther Oettinger
Wallonië een microregio geleid door communisten. Ook de gouverneur van de
Nationale Bank, Pierre Wunsch, verklaarde in juli 2020 dat Wallonië wegens de
hoge overheidsuitgaven naar het communisme neigde, en toenmalig premier Elio di
Rupo kreeg van CEO Luc Bertrand te horen dat het PS-boegbeeld een marxistisch beleid
voerde. Wie een diepgaande, goed gefundeerde kritiek op het vigerende politieke
en economische bestel wil formuleren, moet dus wel beschikken over een dikke
huid en een flexibele, onafhankelijke en onbevreesde geest.
De Antwerpse filosoof en kenner
van de joodse cultuur Ludo Abicht heeft zo’n geest. Als weldenkend marxist,
veelschrijver, altijd genuanceerd criticus, voorvechter van de Vlaamse Beweging
en van een redelijke, op religieuze beginselen gestoelde zingeving, is de
inmiddels 85-jarige ex-prof allerminst voor één gat te vangen. In zijn
recentste boek, Anarchisme. Van Bakoenin tot de commons, breekt hij een lans voor een in de vergetelheid geraakte
ideologie, met wortels in de 19de eeuw en verder, als alternatief
voor het – in Abichts ogen – onrechtvaardige kapitalistische regime. Niet het
bloederige anarchisme van de aanslagen en het geweld, welteverstaan, want ‘het zijn
bijna altijd de middelen die het doel perverteren’, maar het niet-dogmatische
anarchisme, dat streeft naar vrijheid zonder de gelijkheid uit het oog te
verliezen, dat zich niet paternalistisch opstelt maar op de volledige
ontplooiing van het individu mikt. In een zestal hoofdstukken overloopt Abicht de
geschiedenis en de ideologische inspiratiebronnen van de anarchistische
beweging (die hij ontwaart bij ketterse bewegingen, joodse mystici en Engelse Levellers),
haar complete verwoesting door het fascistische regime van Franco (1936-1939), om
af te sluiten met actuele vertalingen van het historische anarchisme: de
talloze pedagogische bottom-up initiatieven (hoofdstuk 4), het moderne
anarchisme van Murray Bookchin en David Graeber (hoofdstuk 5) en bovenal de
successen van de autonome, duurzaam producerende samenlevingsverbanden, die doorgaans
als ‘commons’ worden aangeduid (hoofdstuk 6).
Zoals steeds heeft Abicht zich
voor zijn jongste studie grondig gedocumenteerd. Zijn bibliografische lijst
telt een tachtigtal titels, waaronder een hele resem reflecties van
anarchistische filosofen uit een ver en nabij verleden. Het boek brengt de
lezer in contact met tal van denkers die niet tot de mainstream wijsbegeerte
behoren, en is openhartig, in die zin dat het de bedoeling van de auteur onverbloemd
kenbaar maakt: ‘Indien de moderne sociale filosofie volgens Michel Foucault een
gereedschapskist is vol werktuigen om het
heersende systeem te saboteren, dan is dit boek bedoeld om als een van die
werktuigen te dienen’. En dus trekt Abicht conclusies, lerend uit de mangelende
strategieën uit het verleden, en biedt hij tussen de regels een handleiding voor
de alternatieve denkers van vandaag en morgen aan. Verlies de collectieve
vrijheid niet uit het oog, bezweert hij, zelfs niet uit tactische overwegingen.
Blijf het finale streefdoel voor ogen houden, laat je niet afleiden door
fenomenen in de marge. Laat je ideeën niet beteugelen door taalkeurslijven – blijf
van klassen spreken tot ze definitief verdwenen zijn. En in het kielzog van
Pierre Proudhon, Paolo Freire en David Graeber, maant hij zijn medestanders aan
zélf de handen uit de mouwen te steken en de dingen te veranderen, alsof we al
vrij waren: ‘Wanneer het erop aan komt de wereld echt te veranderen,’ schrijft
in zijn voorlopige conclusie, ‘moeten we zelf handelen zonder op
bovennatuurlijke of hogere hulp te rekenen.’ In het begin was dus niet het
Woord, maar de Daad (p. 264-265).
Ongetwijfeld zal de auteur in de debatten die zullen volgen
op de uitgave van zijn recentste boek, enkele kritieken moeten pareren. Die
zullen mijns inziens vooreerst te maken hebben met de brede definitie die hij
hanteert om het anarchisme inhoudelijk af te bakenen. Abicht omschrijft het
anarchisme als een noodzakelijke correctie op het marxisme, als een ideologie
die streeft naar gelijkheid zonder aan vrijheid in te boeten. Door die ruime
definiëring wordt de overlapping met de radicale Verlichting, met religieuze tegenstromingen
en politieke protestbewegingen uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd wel
bijzonder groot. Zelfs Hans Achterhuis, die het nawoord schreef, drukte zich geamuseerd
verbaasd uit over het feit dat enkele van zijn inspiratiebronnen plots in het
anarchistische kamp werden ondergebracht. In ieder geval lijkt het mij verre
van zeker of veel activisten uit de 19de en 20ste eeuw
die zichzelf anarchisten noemden, zich in Abichts brede definitie hadden kunnen
vinden.
Een
tweede kritiek is eerder van praktische aard. Abicht stelt dat de vrijheid die sociale
bewegingen in het algemeen en het anarchisme in het bijzonder nastreefden een
sterke nadruk op scholing en pedagogie noodzakelijk maakte. Zelf lauwert hij de
anarchistische bottom-up pedagogie (‘Vom Kinde aus’, zoals het heet) in een
uitgebreid hoofdstuk van een vijftigtal pagina’s. Methodologisch zijn daar wat
kanttekeningen bij te maken, omdat de auteur in hoofdzaak triomfalistische betrokkenen
aan het woord laat van de projecten die op de ideaaltypische anarchistische
recepten zijn geschoeid, zonder bronnen te raadplegen waaruit de eventuele
minpunten van die projecten zouden kunnen blijken (zie bijvoorbeeld de
‘markante getuigenissen’ van het scholingsproject van de zapatistische
anarchisten). Desondanks valt op hoezeer die lokale initiatieven (waarin
‘waarheid door gesprek’, ‘zelfopvoeding’ en ‘neutrale natuur’ centraal staan)
te situeren zijn op een ‘subsistance level’, elementaire kennis, niveau
lager onderwijs. Of dit onderwijs ook voorbereidt op onder meer de strijd tegen
pandemieën (met een hoofdrol voor mRNA, zinkvingernucleasen,
codonoptimalisatie, spacers, tracer- en single-guide-RNA en CRISPR-Cas9-technieken),
of een gedegen kennis van historische evoluties, literaire finesses en
anarchistische filosofieën valt sterk te betwisten. Ongetwijfeld zullen sommige
critici beargumenteren dat het precies het onbezonnen experimenteren met dit
soort niet-sturende onderwijsvormen het Vlaamse onderwijs in de deplorabele
toestand heeft gebracht waarin het zich nu bevindt.
Een derde mogelijke kritiek
hangt samen met het optimisme dat Abicht tentoonspreidt. Want misschien valt er
hoop te putten uit de aanname dat, in weerwil van alle repressie,
emancipatorische tendensen doorheen de geschiedenis telkens weer de kop hebben
opgestoken, toch kan ook de observatie dat die tendensen ondanks hun constante
terugkeer geen verhoopt paradijs hebben gebracht en er geen enkele garantie
bestaat dat dit in de toekomst wel zal gebeuren evengoed een bron van
ontreddering en defaitisme zijn.
In ieder geval heeft Anarchisme de verdienste dat
het de lezer aanzet tot reflectie over de haalbaarheid van economische en
algemeen maatschappelijke projecten die buiten het marktdenken vallen, en
waarin respect voor ‘en participatie van alle burgers, zonder uitzondering’
centraal staan. Op die manier nodigt de auteur uit tot
veelkleurigheid in het denken, het verkennen van nauwelijks betreden paden en maatschappijkritiek
die tot ver onder het oppervlak graaft – voorwaar geen onbelangrijke houding in
een tijd waarin uniformiteit en eenheidsworst de dwingende norm dreigen te
worden.
Ludo Abicht: Anarchisme. Van Bakoenin tot de
commons, Ertsberg, Aalter 2021, 287 p. ISBN 9789464369021. Distributie
Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan