Non-fictie

BOEKEN NR. 10, DECEMBER 2021

Ludo Abicht: Anarchisme. Van Bakoenin tot de commons

door Fabian Van Samang

Alle burgers, zonder uitzondering  

Dat de westerse politiek-economische constructie steeds meer tekenen van betonrot vertoont, werd de jongste jaren al door meer dan een handvol analisten en sociale wetenschappers beargumenteerd. ‘Het is duidelijk dat het kapitalisme van de begeerte de planeet bedreigt, de belangrijkste oorzaak van de opwarming van het klimaat is,’ schreef de Leuvense socioloog Mark Elchardus in zijn recentste boek, Reset. Over identiteit, gemeenschap en democratie. ‘De enige gerechtvaardigde hoop […] is technologische ontwikkeling die de door het kapitalisme van de begeerte veroorzaakte problemen opvangt en ongedaan maakt. Anders wordt de transitie van “offer jezelf op en respecteer gezag” naar “amuseer je, zorg voor jezelf” de mensheid waarschijnlijk fataal’.
 
De problemen beperken zich niet tot het klimaat. Globaal is de hegemonie van Europa en de Verenigde Staten de jongste decennia aanzienlijk afgenomen, en dat vooral in het voordeel van China. Intern neemt het wantrouwen in politieke leiders toe en wordt het morele leiderschap van de westerse overheden ernstig in vraag gesteld - in die mate dat schoolgaande jongeren zich genoodzaakt voelen het overleven van de planeet in wekelijkse acties van burgerlijke ongehoorzaamheid op de politieke agenda te plaatsen. De financiële sector kampt tevergeefs met de imagoschade die ze anderhalf decennium geleden opliep door de door haarzelf veroorzaakte bankencrisis. Ondertussen lijdt het onderwijs overal in West-Europa aan ernstige bloedarmoede en zijn de verkeersaders zodanig dichtgeslibd dat heel wat landen haast dagelijks door ernstige infarcten worden verlamd. Zelfs de mensenrechten lijken soms enkel nog met de lippen te worden beleden, terwijl de armoedeproblematiek almaar ernstiger proporties aanneemt en het mentale welzijn van heel wat Europese burgers rake klappen krijgt.
 
Wie de standaardoplossingen van het marktgerichte denken bekritiseert of nuanceert krijgt al snel het etiket ‘communist’ opgekleefd – met alle connotaties van stalinistische zuiveringen, maoïstisch wanbeleid en Noord-Koreaanse atoomgekte er gratis bovenop. Het overkwam Bernie Sanders, Barack Obama, Joe Biden, Kamala Harris, vier vrouwelijke Amerikaanse congresleden die Donald Trumps asielbeleid op de korrel namen en een lokale rechter, Nelson Wolff, omdat hij het had gewaagd de COVID-maatregelen bij vonnis te handhaven. Dichter bij huis noemde Eurocommissaris voor Digitale Economie en Samenleving Günther Oettinger Wallonië een microregio geleid door communisten. Ook de gouverneur van de Nationale Bank, Pierre Wunsch, verklaarde in juli 2020 dat Wallonië wegens de hoge overheidsuitgaven naar het communisme neigde, en toenmalig premier Elio di Rupo kreeg van CEO Luc Bertrand te horen dat het PS-boegbeeld een marxistisch beleid voerde. Wie een diepgaande, goed gefundeerde kritiek op het vigerende politieke en economische bestel wil formuleren, moet dus wel beschikken over een dikke huid en een flexibele, onafhankelijke en onbevreesde geest.
 
De Antwerpse filosoof en kenner van de joodse cultuur Ludo Abicht heeft zo’n geest. Als weldenkend marxist, veelschrijver, altijd genuanceerd criticus, voorvechter van de Vlaamse Beweging en van een redelijke, op religieuze beginselen gestoelde zingeving, is de inmiddels 85-jarige ex-prof allerminst voor één gat te vangen. In zijn recentste boek, Anarchisme. Van Bakoenin tot de commons, breekt hij een lans voor een in de vergetelheid geraakte ideologie, met wortels in de 19de eeuw en verder, als alternatief voor het – in Abichts ogen – onrechtvaardige kapitalistische regime. Niet het bloederige anarchisme van de aanslagen en het geweld, welteverstaan, want ‘het zijn bijna altijd de middelen die het doel perverteren’, maar het niet-dogmatische anarchisme, dat streeft naar vrijheid zonder de gelijkheid uit het oog te verliezen, dat zich niet paternalistisch opstelt maar op de volledige ontplooiing van het individu mikt. In een zestal hoofdstukken overloopt Abicht de geschiedenis en de ideologische inspiratiebronnen van de anarchistische beweging (die hij ontwaart bij ketterse bewegingen, joodse mystici en Engelse Levellers), haar complete verwoesting door het fascistische regime van Franco (1936-1939), om af te sluiten met actuele vertalingen van het historische anarchisme: de talloze pedagogische bottom-up initiatieven (hoofdstuk 4), het moderne anarchisme van Murray Bookchin en David Graeber (hoofdstuk 5) en bovenal de successen van de autonome, duurzaam producerende samenlevingsverbanden, die doorgaans als ‘commons’ worden aangeduid (hoofdstuk 6).
 
Zoals steeds heeft Abicht zich voor zijn jongste studie grondig gedocumenteerd. Zijn bibliografische lijst telt een tachtigtal titels, waaronder een hele resem reflecties van anarchistische filosofen uit een ver en nabij verleden. Het boek brengt de lezer in contact met tal van denkers die niet tot de mainstream wijsbegeerte behoren, en is openhartig, in die zin dat het de bedoeling van de auteur onverbloemd kenbaar maakt: ‘Indien de moderne sociale filosofie volgens Michel Foucault een gereedschapskist is vol werktuigen om het heersende systeem te saboteren, dan is dit boek bedoeld om als een van die werktuigen te dienen’. En dus trekt Abicht conclusies, lerend uit de mangelende strategieën uit het verleden, en biedt hij tussen de regels een handleiding voor de alternatieve denkers van vandaag en morgen aan. Verlies de collectieve vrijheid niet uit het oog, bezweert hij, zelfs niet uit tactische overwegingen. Blijf het finale streefdoel voor ogen houden, laat je niet afleiden door fenomenen in de marge. Laat je ideeën niet beteugelen door taalkeurslijven – blijf van klassen spreken tot ze definitief verdwenen zijn. En in het kielzog van Pierre Proudhon, Paolo Freire en David Graeber, maant hij zijn medestanders aan zélf de handen uit de mouwen te steken en de dingen te veranderen, alsof we al vrij waren: ‘Wanneer het erop aan komt de wereld echt te veranderen,’ schrijft in zijn voorlopige conclusie, ‘moeten we zelf handelen zonder op bovennatuurlijke of hogere hulp te rekenen.’ In het begin was dus niet het Woord, maar de Daad (p. 264-265).
 
Ongetwijfeld zal de auteur in de debatten die zullen volgen op de uitgave van zijn recentste boek, enkele kritieken moeten pareren. Die zullen mijns inziens vooreerst te maken hebben met de brede definitie die hij hanteert om het anarchisme inhoudelijk af te bakenen. Abicht omschrijft het anarchisme als een noodzakelijke correctie op het marxisme, als een ideologie die streeft naar gelijkheid zonder aan vrijheid in te boeten. Door die ruime definiëring wordt de overlapping met de radicale Verlichting, met religieuze tegenstromingen en politieke protestbewegingen uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd wel bijzonder groot. Zelfs Hans Achterhuis, die het nawoord schreef, drukte zich geamuseerd verbaasd uit over het feit dat enkele van zijn inspiratiebronnen plots in het anarchistische kamp werden ondergebracht. In ieder geval lijkt het mij verre van zeker of veel activisten uit de 19de en 20ste eeuw die zichzelf anarchisten noemden, zich in Abichts brede definitie hadden kunnen vinden.
 
Een tweede kritiek is eerder van praktische aard. Abicht stelt dat de vrijheid die sociale bewegingen in het algemeen en het anarchisme in het bijzonder nastreefden een sterke nadruk op scholing en pedagogie noodzakelijk maakte. Zelf lauwert hij de anarchistische bottom-up pedagogie (‘Vom Kinde aus’, zoals het heet) in een uitgebreid hoofdstuk van een vijftigtal pagina’s. Methodologisch zijn daar wat kanttekeningen bij te maken, omdat de auteur in hoofdzaak triomfalistische betrokkenen aan het woord laat van de projecten die op de ideaaltypische anarchistische recepten zijn geschoeid, zonder bronnen te raadplegen waaruit de eventuele minpunten van die projecten zouden kunnen blijken (zie bijvoorbeeld de ‘markante getuigenissen’ van het scholingsproject van de zapatistische anarchisten). Desondanks valt op hoezeer die lokale initiatieven (waarin ‘waarheid door gesprek’, ‘zelfopvoeding’ en ‘neutrale natuur’ centraal staan) te situeren zijn op een ‘subsistance level’, elementaire kennis, niveau lager onderwijs. Of dit onderwijs ook voorbereidt op onder meer de strijd tegen pandemieën (met een hoofdrol voor mRNA, zinkvingernucleasen, codonoptimalisatie, spacers, tracer- en single-guide-RNA en CRISPR-Cas9-technieken), of een gedegen kennis van historische evoluties, literaire finesses en anarchistische filosofieën valt sterk te betwisten. Ongetwijfeld zullen sommige critici beargumenteren dat het precies het onbezonnen experimenteren met dit soort niet-sturende onderwijsvormen het Vlaamse onderwijs in de deplorabele toestand heeft gebracht waarin het zich nu bevindt.
 
Een derde mogelijke kritiek hangt samen met het optimisme dat Abicht tentoonspreidt. Want misschien valt er hoop te putten uit de aanname dat, in weerwil van alle repressie, emancipatorische tendensen doorheen de geschiedenis telkens weer de kop hebben opgestoken, toch kan ook de observatie dat die tendensen ondanks hun constante terugkeer geen verhoopt paradijs hebben gebracht en er geen enkele garantie bestaat dat dit in de toekomst wel zal gebeuren evengoed een bron van ontreddering en defaitisme zijn.
 
In ieder geval heeft Anarchisme de verdienste dat het de lezer aanzet tot reflectie over de haalbaarheid van economische en algemeen maatschappelijke projecten die buiten het marktdenken vallen, en waarin respect voor ‘en participatie van alle burgers, zonder uitzondering’ centraal staan. Op die manier nodigt de auteur uit tot veelkleurigheid in het denken, het verkennen van nauwelijks betreden paden en maatschappijkritiek die tot ver onder het oppervlak graaft – voorwaar geen onbelangrijke houding in een tijd waarin uniformiteit en eenheidsworst de dwingende norm dreigen te worden.  
 
Ludo Abicht: Anarchisme. Van Bakoenin tot de commons, Ertsberg, Aalter 2021, 287 p. ISBN 9789464369021. Distributie Elkedag Boeken

deze pagina printen of opslaan



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri