Met
dit boek voltooien Jeroen Dera en Carl de Strycker, pleitbezorgers van het
eerste uur van de jongste poëzie, als het ware een trilogie die de poëzie van
deze eeuw in kaart wil brengen en tegelijk zoveel mogelijk promoten. Eerder
verscheen een volume dat gewijd was aan auteursprofielen (Dichters van het nieuwe
millennium), en vervolgens stelden ze een essaybundel
samen die een aantal belangwekkende dichtbundels onder de loep nam (Bundels van het nieuwe
millennium). Het zijn naslagwerken die nog geruime tijd
hun nut zullen bewijzen, maar die zich tegelijk richten tot een relatief
beperkt publiek.
Gedichten van het nieuwe millennium is
daarentegen een stuk laagdrempeliger. Dat ligt allereerst aan de gekozen
invalshoek. De honderd gedichten die hier worden voorgesteld zijn niet enkel
gekozen door specialisten, maar deels ook door het gewone publiek (via de
onvermijdelijke sociale media). Dat levert een verscheiden maar al bij al toch
weinig verrassende selectie op, zij het met een zware klemtoon op de poëtische
oogst van de jongste jaren, allicht omdat die het meest vers in het geheugen
ligt (en uit de bekommernis om vooral zo actueel mogelijk te zijn). Anderzijds
zijn ook overleden reuzen als Christine D’haen, Hugo Claus, Menno Wigman en Joost Zwagerman vertegenwoordigd, samen
met belangwekkende seniores als Anneke Brassinga, Leonard Nolens of Stefan Hertmans
en Anna Enquist.
Die
verzameling gedichten is op zich al bijzonder interessant omdat ze laat zien
hoe gevarieerd en hoe ruim ons beeld van poëzie vandaag is. Weliswaar gaat het
nog steeds om poëzie in gedrukte vorm, maar ook dan nog vallen orale teksten op
naast intrigerende taalbouwsels. Voor heel wat dichters blijft de eigen
ervaringswereld het brandpunt van hun poëtische universum, maar dat neemt niet
weg dat zij openstaan voor de problemen en de uitdagingen van deze tijd.
Daarbij gaat het in de eerste plaats om het verlies van het zelfvertrouwen: het
lyrische ik is allerminst nog overtuigd van zijn of haar centrale plaats in het
universum. Integendeel, het ik is niet meer dan een momentopname, iets dat
permanent vervloeit in de tijd en dat resulteert in een existentiële
identiteitscrisis. Het ‘ik’ is een stijlfiguur eerder dan het centrum van het
vers.
Die
problematiek wordt opengetrokken door te wijzen op het klimaat en de wereld, op
de nefaste invloed van de mens op de natuurlijke rijkdommen, de fauna en flora.
Ook de sociale ongelijkheid en de uitbuiting van het laatkapitalisme worden
poëtisch verwoord. Bovenal gaat het echter om krachtige poëzie, taal die de
middelen van het poëtische schrijven ten volle benut om de betekenissen, en
eventueel ook de geëngageerde boodschap, zo krachtig mogelijk bij de lezer te
brengen. Het is weliswaar niet de meest economische of rechtlijnige vorm van
communicatie, maar het is in feite de enige die geëigend is om complexe
ervaringen niet te herleiden tot banale clichés en vooroordelen.
Elk gedicht wordt vergezeld van een korte begeleidende commentaar van
de hand van ervaren poëziecritici of jonge dichters. Zij zijn er vooral op uit
om lezers enthousiast te maken voor hun favorieten. Vaak verwijzen zij naar de
levenservaringen die aan een gedicht ten grondslag liggen of naar de emoties
die dat vers bij hen oproept. Ook de biografische achtergrond van de
betreffende dichters komt daarbij vaak ter sprake. Het zijn boeiende en vaak
relevante gegevens, maar toch valt op hoe weinig aandacht uitgaat naar de
specifieke waarde van een gedicht, naar datgene wat het vers verheft boven het
gewone taalgebruik: stijl en verwoording komen relatief weinig aan bod, en de
pogingen om de vaak moeilijke teksten toegankelijk te maken blijven meer dan
eens steken in vage intenties. De lectuur van de gedichten worden daardoor lang
niet altijd vergemakkelijkt, maar al evenmin wordt duidelijk waarom een dichter
nu kiest voor ontoegankelijkheid, voor fragmentering en meerzinnigheid.
Niet-lezers van poëzie zullen hier, vrees ik, afhaken. Wie geboeid raakt door
eigenzinnige poëzie, wie al te zeer rust op de lauweren van oudere dichters en
terugschrikt voor jong en bevreemdend geweld, krijgt hier evenwel intrigerende
uitdagingen voorgeschoteld.
Jeroen
Dera, Carl de Strycker (red.): Gedichten van het nieuwe millennium. Twintig
jaar 21e-eeuwse poëzie uit Vlaanderen en Nederland, Poëziecentrum,
Gent 2021, 280 p. ISBN 9789056552695
deze pagina printen of opslaan