Poëzie

BOEKEN NR. 1, JANUARI 2022

Jeroen Dera, Carl de Strycker (red.): Gedichten van het nieuwe millennium. Twintig jaar 21e-eeuwse poëzie uit Vlaanderen en Nederland

door Dirk De Geest

Met dit boek voltooien Jeroen Dera en Carl de Strycker, pleitbezorgers van het eerste uur van de jongste poëzie, als het ware een trilogie die de poëzie van deze eeuw in kaart wil brengen en tegelijk zoveel mogelijk promoten. Eerder verscheen een volume dat gewijd was aan auteursprofielen (Dichters van het nieuwe millennium), en vervolgens stelden ze een essaybundel samen die een aantal belangwekkende dichtbundels onder de loep nam (Bundels van het nieuwe millennium). Het zijn naslagwerken die nog geruime tijd hun nut zullen bewijzen, maar die zich tegelijk richten tot een relatief beperkt publiek.
 
Gedichten van het nieuwe millennium is daarentegen een stuk laagdrempeliger. Dat ligt allereerst aan de gekozen invalshoek. De honderd gedichten die hier worden voorgesteld zijn niet enkel gekozen door specialisten, maar deels ook door het gewone publiek (via de onvermijdelijke sociale media). Dat levert een verscheiden maar al bij al toch weinig verrassende selectie op, zij het met een zware klemtoon op de poëtische oogst van de jongste jaren, allicht omdat die het meest vers in het geheugen ligt (en uit de bekommernis om vooral zo actueel mogelijk te zijn). Anderzijds zijn ook overleden reuzen als Christine D’haen, Hugo Claus, Menno Wigman  en Joost Zwagerman vertegenwoordigd, samen met belangwekkende seniores als Anneke Brassinga, Leonard Nolens of Stefan Hertmans en Anna Enquist.
 
Die verzameling gedichten is op zich al bijzonder interessant omdat ze laat zien hoe gevarieerd en hoe ruim ons beeld van poëzie vandaag is. Weliswaar gaat het nog steeds om poëzie in gedrukte vorm, maar ook dan nog vallen orale teksten op naast intrigerende taalbouwsels. Voor heel wat dichters blijft de eigen ervaringswereld het brandpunt van hun poëtische universum, maar dat neemt niet weg dat zij openstaan voor de problemen en de uitdagingen van deze tijd. Daarbij gaat het in de eerste plaats om het verlies van het zelfvertrouwen: het lyrische ik is allerminst nog overtuigd van zijn of haar centrale plaats in het universum. Integendeel, het ik is niet meer dan een momentopname, iets dat permanent vervloeit in de tijd en dat resulteert in een existentiële identiteitscrisis. Het ‘ik’ is een stijlfiguur eerder dan het centrum van het vers.
 
Die problematiek wordt opengetrokken door te wijzen op het klimaat en de wereld, op de nefaste invloed van de mens op de natuurlijke rijkdommen, de fauna en flora. Ook de sociale ongelijkheid en de uitbuiting van het laatkapitalisme worden poëtisch verwoord. Bovenal gaat het echter om krachtige poëzie, taal die de middelen van het poëtische schrijven ten volle benut om de betekenissen, en eventueel ook de geëngageerde boodschap, zo krachtig mogelijk bij de lezer te brengen. Het is weliswaar niet de meest economische of rechtlijnige vorm van communicatie, maar het is in feite de enige die geëigend is om complexe ervaringen niet te herleiden tot banale clichés en vooroordelen.
 
Elk gedicht wordt vergezeld van een korte begeleidende commentaar van de hand van ervaren poëziecritici of jonge dichters. Zij zijn er vooral op uit om lezers enthousiast te maken voor hun favorieten. Vaak verwijzen zij naar de levenservaringen die aan een gedicht ten grondslag liggen of naar de emoties die dat vers bij hen oproept. Ook de biografische achtergrond van de betreffende dichters komt daarbij vaak ter sprake. Het zijn boeiende en vaak relevante gegevens, maar toch valt op hoe weinig aandacht uitgaat naar de specifieke waarde van een gedicht, naar datgene wat het vers verheft boven het gewone taalgebruik: stijl en verwoording komen relatief weinig aan bod, en de pogingen om de vaak moeilijke teksten toegankelijk te maken blijven meer dan eens steken in vage intenties. De lectuur van de gedichten worden daardoor lang niet altijd vergemakkelijkt, maar al evenmin wordt duidelijk waarom een dichter nu kiest voor ontoegankelijkheid, voor fragmentering en meerzinnigheid. Niet-lezers van poëzie zullen hier, vrees ik, afhaken. Wie geboeid raakt door eigenzinnige poëzie, wie al te zeer rust op de lauweren van oudere dichters en terugschrikt voor jong en bevreemdend geweld, krijgt hier evenwel intrigerende uitdagingen voorgeschoteld.
 
Jeroen Dera, Carl de Strycker (red.): Gedichten van het nieuwe millennium. Twintig jaar 21e-eeuwse poëzie uit Vlaanderen en Nederland, Poëziecentrum, Gent 2021, 280 p. ISBN 9789056552695

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri