Dat iemand ‘in het hol van Pluto woont, is een gezegde dat zeker
West-Vlamingen bekend in de oren zal klinken. Met de titel van haar nieuwe
roman refereert Lara Taveirne op een heel directe manier aan deze uitspraak. Een
van God en alleman verlaten dijkhuis, Pluto, speelt een tot op zekere hoogte
determinerende rol, zeker waar het de verhoudingen betreft binnen een in alle
voegen krakend en uiteen brokkelend gezin. Met veel verve, zelfbewust
balancerend op de stroom van taalgevoeligheid die ook de eerder verschenen
romans voortstuwde, brengt Taveirne het relaas van drie vrouwen die er de spil
van hebben uitgemaakt en nog uitmaken: grootmoeder Maria-Josepha, haar dochter
Antonia en kleindochter Loekie. Voor de lezer daagt het al snel dat het ‘Pluto’
uit de titel een bredere lading dekt dan louter de verwijzing naar isolatie.
Taveirne wijst er – we zijn dan al ruim over de helft van de roman –
nadrukkelijk op:
‘Het was ook de naam van de honderdjarige veerman. Het is ook de verste
planeet in ons zonnestelsel, veertig keer verder van de zon verwijderd dan de
aarde. Maar boven alles was Pluto de god van de onderwereld, de heerser van de
schaduwen.’
Het
centrale personage in de roman is Antonia. In haar geschriften – een pak losse
pagina’s en een schriftje, die samen de inhoud van een leven moeten verbeelden
en pas na haar zelfgekozen dood aan de oppervlakte komen – brengt zij,
nauwgezet de chronologie volgend van 1981, haar eerste schooldag, tot de
beginjaren van de 21ste eeuw, in kaart hoe haar leven en dat van haar moeder
blijvend in het teken van verlies en afscheid stonden. Loekie leest de
(dag)boeken – in de hoofdstukken die alterneren met de ik-delen van en over
Antonia wordt het verhaal verteld vanuit het zij-perspectief – en wordt zo
geconfronteerd met de pijn die haar moeder en grootmoeder moeten hebben
ervaren:
‘Ze heeft niet alleen haar
moeders leven gelezen, ook dat van haar grootmoeder. En ze moet het onder ogen
zien: ook dat van haarzelf. Ook zij is het kind van een vader die verdween nog
voor ze werd geboren. Hij is niet dood, maar evengoed is hij nergens in haar
leven te bespeuren.’
Afwezigheid, gemis (over Antonia zegt een van haar zussen: ‘De leegte
heeft altijd in haar gezeten’) en de bijna schrijnende manier waarop
Maria-Josepha en Antonia zich ertegen hebben willen wapenen, geven de roman een
ongekende dramatische vaart mee. Grootma Maria-Josepha, voor de kleinkinderen
‘omaZee’) wisselde even snel en vaak van minnaar als van kleren. Dat de
herinnering aan de vader van Antonia, een nauwelijks aan de puberteit
ontgroeide jongen uit Amsterdam, haar niet meer loslaat – het lijkt erop dat
dit de enige keer is geweest dat zij ook echt heeft liefgehad – zegt veel, ook
in verband met haar beslissing samen met een nicht van haar naar Frankrijk te
emigreren.
En
dan is er het verhaal van Loekies vader, de Marokkaanse jongen Youssef. De
jaren van lichtheid en zon, de jaren van ‘Toto en Jojo’ zoals het paar zichzelf
omschreef, tot het moment komt dat Youssef, die nog niet weet dat Antonia weer
zwanger is, moet bekennen: ‘Ik heb geen zin meer’. Antonia’s beslissing terug
te keren naar het dijkhuis, waar zij ooit de mooiste zomer van haar leven heeft
beleefd, zou tot op zekere hoogte de cirkel kunnen rondmaken. Maar weer zorgt
Taveirne voor een niet voor de hand liggende ommekeer: Antonia keert met haar
kinderen terug naar ‘de wereld’, om hun de kans te geven op een verdere
ontplooiing en dan zelf op het eiland Kreta in zee te stappen.
Over Pluto
hangt de slagschaduw van het onvermijdelijke. Geen relatie of ze is beladen met
schuld. In de marge van het familierelaas van en over de drie vrouwen wordt ook
dit van de buren Milas en Felicity, verteld, broer en zus, en verstrikt in een
incestueuze relatie, meteen met de onderliggende allusie op het feit dat
tederheid – de tederheid waarop Antonia misschien toch nog had gehoopt – geen
kans krijgt. Even symbolisch beladen is de aangrijpende episode waarin
beschreven wordt hoe Antonia, bij haar tweede verblijf op Pluto, een reiger die
met de poten vastgevroren zit in een gracht, uit zijn lijden verlost door hem
de kop in te slaan. Of, hoe de dood de enige uitweg is uit de gevangenis van
het leven…
Lara
Taveirne geeft zichzelf als auteur alle ruimte om haar personages in taal te
boetseren en daarbij komt ze soms verrassend uit de hoek (‘Tijdens het
tandenpoetsen bleef mijn vriendinnetje maar praten. Schuimwoorden die langs
haar kin dropen’). En met Loekie (een verwijzing – meen ik –
naar Loekie Zvonik, over wie de Loekie in de roman haar eindverhandeling
wil schrijven) ontdekt de lezer de impact van het woord ‘wolkenkrabber’, dat
als wachtwoord geldt in haar leven. Het leven dat het dan toch haalt op de dood.
Lara Taveirne:
Pluto: aan het einde van de weg rechtdoor, Amsterdam, Prometheus 2021, 299 p.
ISBN 9789044646634. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan