Vertaald proza

BOEKEN NR. 3, MAART 2022

Albert Camus: Algerijnse kronieken (1939-1958)

door Jan Baes

'Wat er in Algerije gaande is benauwt me zeer. Dit land zit me als een graat in mijn keel en ik kan aan niets anders denken. De gedachte dat ik weer artikelen ga schrijven en nog wel met een gevoel van onbehagen, omdat links en rechts me, als het over Algerije gaat, even erg irriteren, vergalt mijn dagen.'  

Tegenover vrienden raakt Albert Camus (1913-1960) zoals blijkt uit dit citaat niet uitgepraat over de misverstanden met betrekking tot zijn geboorteland dat in de jaren vijftig van vorige eeuw in opstand is gekomen en al langer hoe meer in een verwoestende oorlog (in Frankrijk les événements genoemd) is terecht gekomen.
 
Camus probeert in een klimaat van oplopende polarisatie een tussenpositie te verdedigen die naar verzoening moet leiden tussen de Arabische bevolking, die jarenlang gebukt ging onder een uitzichtloos leven vol vernedeingen en de Europese kolonisten die voor een belangrijk deel al evenmin profiteerden van de opbrengsten van de kolonisatie. Hij pleit voor de vorming van een Frans-Algerijnse federatie waaraan alle partijen deelnemen om gezamenlijk en autonoom de vele problemen aan te pakken.
 
Na de slachting in augustus 1955 bij Philippeville (vandaag Skikda) waarbij enkele tientallen Europeanen omkwamen - en de erop volgende repressie, die meer dan duizend Arabieren het leven kostte -, sloeg de vlam in de pan en was er van een mogelijke regeling, laat staan een verzoening geen sprake meer. Aan de ene kant was er de voortschrijdende arabisering en islamisering bij de autochtonen, aan de andere kant de roekeloze overtuiging van de Algerijnse Fransen dat bruut geweld de geest weer in de fles kon krijgen.
 
Voor Camus, wiens doodsbange moeder in de arme wijk Belcourt van Algiers woonde, is deze ontwikkeling diep tragisch. Tegen de geest van de tijd zal hij zijn overtuiging, dat een vredelievende overeenkomst mogelijk is, blijven verdedigen. Nog tijdens de overhandiging van de Nobelprijs in 1958 in Stockholm zal Camus zich tegen iedere vorm van terroristisch geweld verzetten en pleiten voor een vredelievende en rechtvaardige oplossing. Op een persoonlijke vraag zou hij gezegd hebben dat hij, voor de keuze gesteld, eerder zijn moeder zou verdedigen dan de rechtvaardigheid. Over de preciese woordkeuze is men het niet eens, maar in Frankrijk, en vooral bij de linkse intelligentsia, die voluit voor Algerijnse onafhankelijkheid had geopteerd, ontstond grote ophef over deze in een emotionele reflex uitgesproken woorden.
 
Camus deed er het zwijgen toe en zou zich niet meer in de discussie mengen, op de publicatie van de Chroniques Algériennes (1958) na, waarin hij alles verzamelde wat hij tot dan toe aan de Algerijnse kwestie had gewijd. De bundel bevat ondermeer een reportage die hem in 1939 voor de krant Alger républicain naar Kabylië bracht waar door de aanhoudende droogte, de overbevolking en een totaal incompetent en discriminerend bestuur bittere armoede en hongersnood heerste.
 
Camus is fel geschokt door het onrecht dat de plaatselijke bevolking - 'voor de helft werkloos en voor driekwart ondervoed'- wordt aangedaan. ('Op een dag nam iemand me mee naar het plaatselijke wonder, een kromgegroeide oude vrouw van 25 kilo'.) Hij kant zich tegen het ondergeschikte juridische statuut dat voor de Arabieren werd bedacht en pleit voor fundamentele hervormingen, gelijkwaardigheid en een bestuurlijke emancipatie van Kabylië. 'Als er ooit een excuus is voor een koloniale verovering dan alleen voor zover de onderworpen volken zijn geholpen hun identiteit te behouden. [...] Dat het kabylische volk klaar is voor een onafhankelijker, zelfbewuster bestaan, weet ik wel zeker.'
 
Camus bevestigt zijn antikoloniale overtuiging kort na de oorlog met een aantal artikelen in de verzetspublicatie Combat waarin hij benadrukt dat de Algerijnse soldaten die hun leven hebben gegeven voor Frankrijk en het vrije Westen, het recht hebben verworven op een zelfstandig bestaan in federalistisch verband met Frankrijk, een opvatting die ook in Algerije door vele Arabieren wordt gedeeld. Hij merkt op dat de tijd dringt gelet op de ontwikkelingen overal ter wereld waar onderworpen volkeren een na een de onafhankelijkheid opeisen en uitroepen.
 
In een open brief aan de Algerijnse activist Aziz Kessous dringt hij er bij de Arabieren op aan terreur als wapen af te wijzen omdat dit alleen maar tot geweldsescalatie kan leiden die overeenstemming uiteindelijk onmogelijk zal maken. 'Binnenkort wonen er in Algerije enkel nog moordenaars en slachtoffers. Binnenkort zijn alleen de doden nog onschuldig.'
 
In 1955 en '56 verschijnen een aantal opgemerkte standpunten in het dan spraakmakende weekblad L'Express, die de verwijdering tussen Camus en de Franse intelligentia, zowel van rechts als van links inluiden. De onafhankelijkheid van Algerije wordt ofwel verdedigd ofwel verworpen. Een tussenpositie wordt door bijna niemand meer aanvaard, en al zeker niet op het terrein zelf, waar de gewelddadigheden van beide kanten alleen maar toenemen. Camus klaagt de demagogische simplificaties aan: 'de Arabieren zijn alleen nog maar terroristen, de kolonisten alleen maar uitbuiters die met de karwats regeren'. Hij beëindigt deze artikelenreeks met een voorstel van civiel bestand dat hij in 1956 ook in Algiers zal gaan verdedigen en met een bilan van de situatie begin 1958 die meteen als een laatste waarschuwing geldt.
 
Wanneer na de opstand van de kolonisten op 13 mei 1958 de Frans-Algerijnse ultra's een Comité du Salut Public instellen valt in Frankrijk de regering en lijkt de kans op een politieke oplossing voorgoed verkeken. In het voorwoord dat Camus nog aan zijn bundel toevoegt, blijft hij tegen beter weten in geloven in de mogelijkheid van een gezamenlijke toekomst voor Frankrijk en Algerije. 'Aan wat ik voel en geloof kan ik niets veranderen. [...] Ook al is dit boek het verhaal van een mislukking.'
 
De fundamentele vraag die Camus stelt, en die vandaag nog altijd actueel is, luidt : 'Kun je als volk werkelijk overleven zonder andere volken in redelijke mate recht te doen? Een dilemma waarvoor Frankrijk toen stond, zoals vandaag en morgen nog vele anderen. Zijn diagnose voor het Frankrijk dat in Algerije volop martelde is vlijmscherp:
 
'In naam van het recht heeft links gepardonneerd wat voor het werkelijke recht een belediging is. Zo heeft rechts de morele reflex volledig aan links gelaten en liet links de patriottische reflex volledig aan rechts. En heeft het land dubbel geleden. Het had moralisten nodig die zich minder vrolijk neerlegden bij de ellende van hun vaderland en patriotten die minder makkelijk meegingen in wat folteraars beweerden in naam van Frankrijk te doen. Kennelijk hebben ze in Frankrijk geen ander beleid kunnen bedenken dan de Fransen in Algerije te laten weten: "Val maar dood, dat hebben jullie verdiend", of juist : "Maak ze maar dood, dat hebben ze verdiend".
'De een wil het universele ten koste van het particuliere. De ander het particuliere ten koste van het universele. Terwijl die twee samengaan'.
 
Albert Camus: Algerijnse kronieken (1939-1958), Vleugels, Bleiswijk 2022, 171 p. ISBN 9789493186484. Vertaling van Chroniques Algériennes door Eva Wissenburg

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri