Hoe klein kan een stad wel zijn of lijken wanneer je die vanuit de
hoogte bekijkt. In Miniapolis wendt Rob van Essen dit perspectief aan om
zijn verhaal over twee rondtrekkende mannen en een zoon die op zoek is naar
zijn moeder (of omgekeerd) kracht bij te zetten. Voor de moeder verwijst het
gegeven in de eerste plaats naar haar herinneringen aan de tijd dat ze op een
plat dak woonde, in het gezelschap van schoorsteenvegers en glazenwassers. Dat
ze ooit in verwachting raakte en ‘het’ snel na de geboorte moest afstaan omdat
ze zelf niet kon instaan voor de opvoeding en daarna het spoor van zoon Jonathan
is kwijt geraakt, vormt een eerste verhaallijn in de roman. Moeder en zoon gaan
samen op zoek naar het gebouw waar het ooit begon voor beiden.
Dat de moeder
ondertussen al een tijd geleden is overleden – in het begin van de roman
herkent Jonathan haar toch op de tram – neemt de lezer op een heel directe
manier mee in de absurd ingekleurde denkwereld van Van Essen. Wat echt is of
gedroomd, het is in Miniapolis niet altijd even direct te duiden. Dat
Jonathan zich op een brug van het leven wilde beroven en daar een eerste
ontmoeting heeft met Scherpenzeel, een lagere beambte bij de gemeentelijke
dienst, is al even verwarrend. Scherpenzeel wil hulp inroepen van een agent,
maar eens ze ter plaatse zijn teruggekeerd, is de jongen verdwenen. Is hij dan
toch gesprongen? Niet, zoals blijkt wanneer Scherpenzeel terug op zijn bureau
is aangekomen en daar de jongen aantreft bij zijn collega Wildervanck. Even
zelfs heeft de neiging de jongen bij de schouder aan te raken, als om zichzelf
ervan te overtuigen dat hij daar ook écht zit.
Met beide gemeentemannen
ontwikkelt zich de tweede verhaallijn in de roman. Scherpenzeel kan maar niet
begrijpen dat Wildervanck, die boven het bureau woont, met de fiets naar zijn
werk komt. Hij besluit zijn collega te volgen, eerst heimelijk – een hilarische
situatie is er wanneer hij zich voor Wildervanck moet verbergen achter een
conifeer –, later trekken ze samen op, tot ze op zeker moment zelfs een tandem
kopen om steeds verder door het land te zwerven. Gaandeweg hun tocht, die meer
en meer de vorm aanneemt van een zelfanalyse, wordt de lezer deelgenoot aan hun
beider verleden: Wildervanck die gepest werd op school, Scherpenzeel die de
zelfgekozen dood van zijn ouders moet weten te plaatsen. De wisselende verhaalperspectieven
binnen het geheel van de roman maken dat alleen broksgewijs de dimensies van
het leven van vier mensen op de dool worden aangereikt.
In een al even surrealistisch
aandoend slotdeel worden beide verhaallijnen aan elkaar gelinkt. Op dit moment,
wanneer de vier personages samen in een sportvliegtuig een vlucht maken over
‘het huis’ waar alles voor de moeder van Jonathan ooit zou zijn begonnen, daagt
het Scherpenzeel dat dit de ultieme lotsbestemming was voor hem: het spoor van Jonathan
terugvinden. Dan ook herinnert hij zich het bezoek aan miniatuurwereld
Mineapolis, ‘die kleine wereld onder hem’, toen al een vooruitwijzing naar wat
hij later, in het gezelschap van Wildervanck dan, zou doen: zoeken naar een
plaats in de grote wereld. In deze slotpassus van de roman verbindt Van
Essen de verschillende zijlijnen van de
roman tot een sluitend geheel:
‘het ging om het onderweg zijn, en het vreemde, bijna
magische verband dat was gelegd met zijn raam, het puzzelrooster.’
Het puzzelrooster
waarvan sprake, alludeert op de propjes papier die Scherpenzeel in zijn nieuw
betrokken appartement had teruggevonden en waar een van de teksten erop luidde:
‘ga naar de brug’. De brug van Jonathan, de aanzet voor een breed uitdijende
dwaal- en fietstocht die het kader vormt voor de innerlijke blik waarop Van
Essen focust.
Of
en tot op welke hoogte de lezer ook echt meegaat in dit verhaal, blijft een
open vraag. Het blijft gissen naar de echte bedoelingen die de auteur voor ogen
moet hebben gehad. Binnen de losstaande delen van de roman wordt dan weer
duidelijk dat Van Essen het vertellen zelf echt wel beheerst. De aandacht voor
details – wat Scherpenzeel en Wildervanck
bijvoorbeeld zien en meemaken tijdens hun fietsexcursies – werkt echt. Af en toe hechten beelden zich
vast in het gemoed van de lezer. Wanneer Jonathan bijvoorbeeld zijn moeder
terugvindt bij een aantal zwervers die onderdak hebben gevonden in de tunnels
van een station luidt het: ‘daar zat ze, dik ingepakt in haar jas en die paarse
muts, slapend of half slapend, een klein segment van de reusachtige,
donkergrauwe mensenrups die zich tegen de tunnelwand had aan geschurkt.’ De
zielloze verlatenheid van een groep die door de maatschappij aan de kant is
geschoven…
Rob
van Essen: Miniapolis, Atlas Contact, Amsterdam 2021, 219 p. ISBN 9789025472030.
Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan