Marten Toonder is deze zomer op 93-jarige
leeftijd overleden. Met het afsluiten van zijn autobiografie in 1998, zette hij
een punt achter een oeuvre dat enig is in de Nederlandse literatuur. M.
Februari rekent Toonders werk tot de “hogere onnozelheid” en ze gaat daarvoor
uit van het schema van Erwin Panofsky. Die onderscheidde drie niveaus in de
interpretatie van een kunstwerk, gaande van het conventionele niveau van de
herkenning van wat afgebeeld wordt, tot het begrijpen van de symboliek, de
intrinsieke betekenis van het werk op basis van cultuurhistorische en
filosofische achtergronden. Bij Toonders werk moet je niet opklimmen naar het
hoogste niveau van interpretatie, maar net afdalen in het schema en de
cultuurfilosofische complexen terugbrengen tot wat de dingen in wezen zijn. Een
kunstenaar kan het niveau van de hogere onnozelheid “alleen bereiken als hij
zijn kunst tot in de perfectie beheerst. Hij heeft het schema van Panofsky een
aantal malen kriskras doorlopen, hij heeft zich door de hele rijstebrijberg van
kennis heengegeten en kan nu doen alsof hij van niets weet.” (M. Februari in De
kunst van Toonder)
Toonders verhalen over Heer Bommel, allemaal als tekststrip
verschenen bij De Bezige Bij, zijn herhaaldelijk verzameld en heruitgegeven. In
2002 is De Bezige Bij opnieuw met een reeks ‘Het beste van’ gestart. Het
recentste deel is Als je alles gehad hebt. Deze vierde verzamelbundel
bevat ‘De Grote Onthaler’ (1977), ‘Het monster trotteldrom’ (1964), ‘Het
losgetrilde inzicht’ (1972), ‘Het platmaken’ (1969) en ‘De zelfkant’ (1983),
een selectie met Bommels van de hoogste kwaliteit. Vanaf de jaren ’60 komt de
Bommelstrip nl. zowel thematisch, stilistisch als picturaal op zijn hoogtepunt.
De Bezige Bij heeft voor deze heruitgaven
tot nu toe gewetensvol uit de beste jaren geput.
De Grote Onthaler is hij die
alles weet en alles ziet en een trein eindeloos op een cirkelbaan laat rijden.
De passagiers dienen af te stappen in tussenstation Limbus. Achter een van de
vele deuren waarlangs ze het perron kunnen verlaten, kan de reiziger vinden wat
hij zoekt. Het is zo voorzien door de Grote Onthaler. Heer Bommel, die altijd
eenzaam en onbegrepen zijn eigen levenspad volgt, komt zo noodzakelijkerwijs op
een rolband terecht, die in tegengestelde richting onder hem doorloopt. Hoe ver
hij ook gaat, hij komt nergens uit, maar hij moet wel blijven lopen, want
achter hem gaapt de afgrond.
Bij dit op het eerste gezicht allegorisch verhaal begeven
je gedachten zich meteen naar het terrein van het metafysische; de
‘conducteurs’ met dodenmaskers op die de reiziger naar zijn bestemming leiden,
bevestigen je daarin en bovendien blijken de Grote Onthaler en zijn schepping
rijkelijk omhangen te zijn met (pseudo-)bijbelse uitspraken en motieven. Maar
op het einde blijkt dat het Grote Plan gedragen wordt door het grote geld. Abel
ben Ali Jas heeft zaken gedaan in de olie en omdat hij nu onmetelijk rijk en
machtig is, verveelt hij zich grenzeloos. Dus heeft hij wind-, wolken- en
warmtemachines laten maken, heeft knappe koppen, keukenpersoneel en domme, dure
Gorromieten in dienst genomen en zich aldus een eigen universum gecreëerd waar
hij mensen naartoe lokt en toekijkt hoe ze in de valkuilen van zijn systeem
terechtkomen. Wanneer Heer Bommel door stom toeval zijn opzet ontdekt, kraamt
de Grote Onthaler op: “De diepere zin is er af, dat is het. Wanneer men de
achtergronden van de Hoge Herberger kent, is hij niet langer almachtig.” Zocht
je naar de boodschap van het verhaal? Toonder zal ze je niet geven; hij mag de
klaarblijkelijke moralist zijn, het oordelen laat hij liever aan de individuele
lezer. Hij weekt gedachten bij je los en je formuleert een persoonlijke
interpretatie. Maar de combinatie van ernst en ironie, het overvloedig
aanwezige understatement, de filosofische nonsens doen je twijfelen, tot een
sluitende verklaring kom je nooit.
In ‘Het monster Trotteldrom’ denkt Heer Bommel
terechtgekomen te zijn in een overzichtelijk avontuurtje van monsters en helden
— waarin hij de held is, welteverstaan. De trotten vormen een samenleving van
nijvere, sobere en daardoor vooropgeraakte wezens. Ze hebben maar één probleem:
op gezette tijden worden ze gezamenlijk bevangen door een voorgevoel. En omdat
ze vooropgeraakt zijn, zijn ze daar met z’n allen ook juist in: het monster
trotteldrom, een gigantische worm, komt aanzetten en verwoest alles wat de
trotten hadden opgebouwd. Uiteindelijk blijkt dat het monster de trotten zelf
zijn, die collectief hun eigen leven ontwrichten. De collectieve angst voor een
(vermeend) gevaar is veel destructiever dan het gevaar op zich. Over een
slotsom als deze ben je nog niet meteen uitgedacht. Het zwakke individu tracht
zijn angst te overwinnen door deel te gaan uitmaken van de massa, die door zijn
omvang een enorme, potentieel vernietigende kracht krijgt. De Grote Onthaler
zag ook al geen heil in het massagebeuren: “De eenling kan kiezen wat hij
hebben wil, maar een menigte raakt in het moeras.” In 1964 geschreven, maar op
menig actueel feit toepasbaar; de lezer mag zelf kiezen.
Met elk verhaal opnieuw krijg je
boeiende lectuur, ondanks de zich herhalende patronen en thema’s, de
spreekwoordelijke karakters, het beperkte scala van weerkerende
verhaalmechanismen. Toonder blijft intrigeren vanwege het literaire spel met
woorden en registers, het fijntjes laveren tussen poëzie en camp, tussen het
letterlijke en het figuurlijke… waardoor hij de interpretatiemogelijkheden van
zijn verhaal steeds weer laat kantelen. Al deze schrijftechnieken dienen de
filosofische portee van het vertelde en ze brengen met een speelse terloopsheid
intellectuele diepgang in het verhaal. Toonders alomgeprezen ‘taalvernieuwing’
is echt geen louter vormelijk iets, het geeft betekenis op veel verschillende
niveaus. En Toonder zal je wel, als je denkt je interpretatie rond te hebben,
met een sprankelend ironische wending terug naar af sturen.
Marten Toonder : Als je alles gehad hebt,
De Bezige Bij Amsterdam, 2003, 443 p. : ill. ISBN 9023410769
Oorspronkelijk verschenen in De
Leeswolf
deze pagina printen of opslaan