Een titel als Het huwelijk, uiteraard ben je als lezer
geneigd hier onmiddellijk de naam van Willem Elsschot aan te verbinden, met –
weer voor de hand liggend – een reminiscentie aan de klassiek geworden verzen
‘tussen droom en daad / staan wetten in de weg en praktische bezwaren / en ook
weemoedigheid die niemand kan verklaren / en die des avonds komt wanneer men
slapen gaat.’
In de beschrijving van het huwelijk van Gaspard en Justine, resp.
geboren in 1902 en 1901, legt Christine Van den Hove de pijnpunten bloot
waarmee twee mensen blijvend geworsteld hebben binnen hun relatie. ‘Geluk duurt
soms maar een ogenblik lang’, denkt Gaspard op zeker moment. Of nog, weer
vanuit het standpunt van Gaspard: ‘Het leven kan schoon zijn, als iedereen een
beetje zijn best doet.’ Met de keuze voor steeds wisselende verhaalstandpunten
in de korte hoofdstukken die stapsgewijs, met sprongen in de tijd, een beeld
moeten ophangen van de relatie tussen stationschef Gaspard (‘een man met een
positie bij den ijzeren weg’) en Justine, die in haar geboortedorp in
Oost-Vlaanderen als onderwijzeres aan de slag kan, brengt Van den Hove een
mentaliteit in kaart die voor de betrokkenen als een knellend keurslijf moet
hebben aangevoeld.
Hoe fout het ook lijkt te lopen tussen Gaspard en Justine,
zeker als hij ook nog eens een relatie begint met een weduwe. Van scheiden is
geen sprake. Het is kleindochter Elena – het alter ego van de schrijfster, we
schrijven 2021 en zijn dan in Zuid-Frankrijk beland waar Van den Hove woont -
die in het slothoofdstuk deze bedenking maakt: ‘Ik mis hen, ik mis Justine en
Gaspard, ik mis mijn moeder en mijn vader, ik mis zelfs mijn broers. Ik mis hun
gestalten en hun stemmen.’ En vooral dan, zowat het substraat van het hele
boek: ‘Ik vraag me af of Gaspard en Justine in de laatste uren dat ze samen
waren nog met elkaar hebben gepraat. Hebben ze afscheid genomen? Zijn er
woorden van liefde, van genegenheid of van dankbaarheid uitgesproken? […] En
wat me nog bezighoudt: waarom zijn ze bij elkaar gebleven?’
Op deze vragen tracht de roman
een antwoord te formuleren. Justine, die in wezen tegen haar eerdere
vooruitzichten in toch gehuwd is, sukkelt van de ene depressie in de andere.
Haar dochter Adèle kan ze geen liefde schenken. Vandaar dat Adèle in tante
Eline de moeder ziet die ze altijd heeft moeten missen.
Christine Van den Hove heeft bij
dit alles ook oog en oor voor het eigen taalidioom van de betrokkenen. De
streektaal wordt mondjesmaat gebruikt, er is sprake van een ‘carnassière’, ‘een
stutte’ (boterham), ‘een paletot’, of zich ‘draailings voelen’. Woorden kortom
die de personages op het lijf geschreven zijn. Dat anderzijds boven ieder
hoofdstuk de leeftijd van het betrokken personage nog eens vermeld moet, lijkt
me weinig functioneel. Eén enkele vermelding had kunnen volstaan, de lezer
maakt dan wel zelf de rekensom compleet. Enkele keren ook wordt een beeldspraak
gehanteerd die weinig weet te overtuigen. Een voorbeeld: ‘Hoe langer onze
vriendschap duurde, hoe meer ik dacht dat we bij elkaar hoorden. Zoals een
voorwiel en een achterwiel van een fiets.’
Met Het huwelijk zet
Christine Van den Hove de mogelijkheden en onmogelijkheden binnen een
huwelijksrelatie op scherp. Toen en nu, van de grootouders tot de persoonlijke
situatie en omstandigheden, het blijft aarzelend zoeken als het om de liefde
gaat. Of zoals het in de (vrij clichématige) slotalinea luidt: ‘Ze kan groot en
overweldigend zijn, bedwelmend soms, maar ze is niet blind, hooguit
slechtziend. Ze kan tegelijk noodlottig en genadig zijn. Zeker als ze zacht
ademend verscholen ligt in het verste hoekje van een hartkamer.’
Christine Van den
Hove: Het huwelijk, Wereldbibliotheek, Amsterdam 2022, 127 p. ISBN 9789028451797.
Distributie Mythras Books
deze pagina printen of opslaan