Vertaald proza

BOEKEN NR. 4, APRIL 2022

Itamar Vieira Junior: Kromme ploeg

door Hugo Van Hoecke

Toen hij in 2017 voor zijn proefschrift in de Etnische en Afrikaanse Studies zich onderdompelde in de wereld van de quilombolas en in functie daarvan een tijdlang in een van hun gemeenschappen verbleef, trok Vieira grote ogen. Quilombolas zijn nakomelingen van gevluchte negerslaven die na de officiële afschaffing van de slavernij in Brazilië (1888) zich terugtrokken in de jungle en daar zelfstandige nederzettingen oprichtten, die tot op de dag van vandaag bestaan. Toen al overleefde men daar in precaire omstandigheden maar, al zijn we nu meer dan honderd jaar verder, aan hun maatschappelijke situatie is intussen nauwelijks iets veranderd. Dat moest Vieira tot zijn ontzetting ter plaatse constateren. Het toenmalige leven in slavernij is vandaag vervangen door een leven van even grote afhankelijkheid, van totale dienstbaarheid aan de grootgrondbezitters voor wie deze outcasts werken tegen louter kost en inwoon. Een nationale schandvlek die wel onuitwisbaar lijkt.
 
Veel erger is dat er in het Brazilië van de eenentwintigste eeuw nauwelijks animo bestaat om komaf te maken met deze nationale schande, ook al bestaat er sinds 1988 een heuse wet om daar verandering in te brengen. ‘Een trieste realiteit’, verzucht de auteur, die zelf als geograaf werkzaam is bij het overheidsorgaan dat uitgerekend een landhervorming op de agenda heeft staan. Wat onhaalbaar is via mijn beroepswerk moet ik laten doordringen langs mijn schrijverij, moet Vieira gedacht hebben. En inderdaad: het zou best kunnen dat, als puntje bij paaltje komt, zijn roman meer impact heeft op een verstarde samenleving dan zijn wetenschappelijk werk.
 
In zijn roman vertelt Vieira het levensverhaal van twee onafscheidelijke zussen, Bibiana en Belonísia, beiden dochters van zwarte landarbeiders die deel uitmaken van een onzichtbare en geïsoleerde quilombo-gemeenschap in een uithoek van de schrale sertão. De sertão in noordoostelijk Brazilië is een wisselvallige regio waar afwisselend hitte en droogte naast regenval en overstromingen het leven tot een heikele opdracht maken. En zeker wanneer natuurlijke obstakels gepaard gaan met een loodzwaar wegende horigheid aan de grondeigenaars, overwegend stadsmensen die de lokale gemeenschappen stevig onder de knoet houden en naar believen manipuleren.
 
Kinderlijke nieuwsgierigheid loopt voor een van de zusjes faliekant af: een dom ongeluk maakt dat Belonísia verder door het leven zal moeten zonder te kunnen spreken. Mede daardoor wordt zij, na de mislukking van een overhaast huwelijk, een natuurkind dat zich toelegt op boerderijwerk, het onderhouden van de tuin, de voedselvoorziening, het ondersteunen van haar vader. Deze laatste is een geëerd dorpsgenezer en voorganger in de rituele samenkomsten van de jarê-religie die sinds mensenheugenis het leven van de vroegere slaven kleur en richting geeft. Belonísia zelf staat als het ware symbool voor de plattelander die in enge verbondenheid leeft met de aarde, maar naar buiten toe zonder (in)spraak blijft; de quilombola dus.
  
Doet Bibiana onder de ik-vorm haar verhaal in het eerste deel van de roman, dan is in het tweede deel Belonísia aan het woord. Daaruit leren we vooral Bibiana beter kennen, die uit een heel ander hout gesneden is dan haar zus: zij is zowat haar tegendeel, of juister gezegd haar aanvulling. Als Bibiana  de huwbare leeftijd heeft bereikt ontmoet zij Severo, een jongeman die zich gaandeweg ontpopt als een voorvechter in de strijd van de gemeenschap om erkenning. Via hem dringt ook bij Bibiana het besef door dat haar familie en volk al decennia lang onrechtvaardig worden bejegend, en ze besluit zich in te zetten voor het recht op land en de emancipatie van landarbeiders. Maar die strijd is brutaal, en de prijs hoog.
 
Van begin tot eind is in Vieira’s verhaal de sturing door geesten uit het jarê-universum tastbaar. Deze geesten, encantados genoemd (‘betoverden’), nestelen zich in levende lichamen en bieden ze bijstand. Bleven zij eerder in het verhaal nog enigszins op de achtergrond, dan zijn het deze encantados die in het derde luik van de roman het verdere verloop in handen nemen, vooral dan om de strijdvaardigheid van beide zussen – en bij uitbreiding van de hele gemeenschap – intact te houden. Want, zo eindigt de roman, ‘alleen de sterksten overleven op aarde’.
 
Vieira’s oerdegelijke, aangrijpende roman is niet de eerste in zijn soort: jaren geleden bespeelden ook befaamde auteurs zoals Raduan Nassar, Guimarães Rosa en Jorge Amado het thema van de vergeten landarbeiders in de mensvijandige sertão. Maar Vieira is wel de eerste die zo indringend en zo bevoegd - als ‘ervaringsdeskundige’- de penibele omstandigheden van de quilombolas tot leven weet te brengen. Daarvan getuigen de onnoemlijk vele details die hij in zijn roman te berde brengt over hun religie, hun gewoontes, hun kennis van de natuur, hun omgeving. Het maakt dit werk des te overtuigender en, meer nog, kwalificeert het als een onvervalst politiek statement.
 
Om het geheel te omkaderen zorgde de vertaalster voor een verhelderend nawoord, waarin o.m. de karakteristieken van de streek, de voorgeschiedenis van de quilombolas, hun religieus universum en de motivatie van de auteur aan bod komen. Erg nuttig om de leeservaring te optimaliseren.
 
Itamar Vieira Junior: Kromme ploeg, Prometheus, Amsterdam 2022, 320 p. Vertaling van Torto Arato door Marilyn Suy. ISBN 9789044649666. Distributie L&M Books

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri