'Hij mocht geen terrein prijsgeven, wat er ook gebeurde. Hij
moest, wat er ook gebeurde, met de kracht van zijn gedachten en onder
aanroeping van Gods naam, het punt zien te bereiken waar zijn noodlot, en dat
van Selma en zijn ongeboren kind, beslist werd. Want er bestond geen toeval.
Het ene was het gevolg van het andere. Alles was met elkaar verbonden, woorden,
daden, mensen. Op één plaats kwam alles samen, en daar werd beslist over leven
en dood.'
Hij,
dat is Josef Blau, een schriel, schichtig mannetje, gefrustreerd door zijn
povere afkomst, voortdurend bang om af te gaan, behept met achtervolgingswaan,
hardvochtig en maniakaal in zijn optreden, zeker op het gymnasium waar hij les
geeft aan adolescente jongens in matrozenpakjes, die vrijwel allen uit de
hogere burgerij afkomstig zijn. Meedogenloze vijanden dus die hem bij het
minste teken van zwakte zullen afmaken, vreest hij.
Josef Blau is getrouwd met de
blonde, seksueel aantrekkelijke Selma, zodat hij ervan overtuigd is dat her en
der kapers op de kust liggen en hij haar uit jaloersheid verplicht lange
japonnen te dragen, die haar weelderige vormen moeten verbergen. Over haar
zwangerschap en de komende bevalling mag met geen woord worden gesproken, bang
als hij is dat elk zinsnede, elke gedachte zelfs, zou betekenen: het noodlot
tarten. 'Kon je je adem maar inhouden om te verhoeden dat je met je ademtocht
de loop der dingen ontwrichtte.'
Josef Blaus ondergang tekent zich al snel af en wel naar
aanleiding van een schoolreisje waarbij de jongens onder zijn strikte leiding
en in verplichte alfabetische marsorde, luid zingend het heuvelland intrekken.
Alles lijkt onder controle tot ze op de klas van zijn atletische collega
Leopold stuiten die met zijn vrolijk lachende leerlingen, allen met ontbloot
bovenlichaam, aan gymnastiek doet. Blau leidt zijn klas zo snel mogelijk weg
van de bekoring, maar als hij voelt dat zijn gezag onder druk komt, verliest
hij, bij het oversteken van een beekje door paniek gegrepen, het bewustzijn.
Leopold komt assistentie verlenen en stuurt hem naar huis om uit te rusten.
Onrustig en
totaal verward komt hij in zijn armzalige woonkamer waar hij, naast Selma en
haar inwonende moeder Mathilde, ook de dikke, vraatzuchtige oom Bobek aantreft,
neef van de overleden echtgenoot van Mathilde. Er wordt flink gedronken en
Josef Blau laat zich, verdwaasd als hij is, makkelijk meeslepen om ook een
glaasje mee te drinken, vooral als zijn collega Leopold, die naar zijn
gezondheid komt informeren, meteen aanschuift om een levendig gesprek aan te
knopen met Selma. De intussen stomdronken Blau ziet al zijn angstige vermoedens
bewaarheid worden.
Hermann Ungar (Boscovice,1893 - Praag,1929) schreef Die Klasse
twee jaar voor zijn overlijden als gevolg van een verwaarloosde
blindedarmontsteking. Het is zijn derde prozawerk na de verhalenbundel Knaben
und Mörder (Knapen en
moordenaars, 1920) en Die Verstümmelten (De verminkten,
1923) helemaal gezet in de geest van het Duitstalige expressionistische
interbellum, militant maatschappijkritisch, altijd pessimistisch van toon,
naargeestig ook, met personages die geobsedeerd en soms bezeten zijn door duistere
driften. Dat alles in een broeierige sfeer, die het groteske nooit uit de weg
gaat, zoals we dat kennen bij schrijvers als Hermann Broch, Heinrich Mann,
Alfred Döblin en Hermann Grab, nog zo'n vergeten schrijver.
De tekening van personages als
de exhuberante Bobek, maar vooral van de intrigant Modlizki ('hij wilde niets
van het andere kamp weten, zelfs geen kennis') is typerend voor deze literaire
strekking. Deze laatste figuur is ronduit een raadsel in de roman, in de eerste
plaats voor Josef Blau, maar allicht ook voor het personage zelf. Ze hebben
ooit als veelbelovende jongelingen samen naar sociale promotie gehengeld, maar
alleen Blau werd uitverkoren. Het ambivalente gevoel van verraad en onrecht zal
geen van beiden ooit verlaten. Blau die Modlizki, nu een bediende bij rijke
heren, blijft opzoeken, vooral als hij in een crisistoestand verkeert en hulp
behoeft, Modlizki die als de engel des doods zijn wraakgevoelens op een
geraffineerde wijze blijft uitoefenen, tot aan het voor iedereen bittere einde.
Een sterk boek
dat, zoals het hoofdpersonage, naar het einde toe, in een onvermijdelijke chaos
dreigt te verzinken:
'Wat bleef er dan over, wat bleef er over voor de mens die had ingezien
dat je met alles wat je deed verantwoordelijkheid op je laadde, en schuld; dat
ieder woord en iedere gedachte onstuitbaar zijn weg vervolgde en een dodende,
vernietigende kracht bezat? Hem die tot inzicht was gekomen, restte toch niets
anders dan te sterven? Kon een mens dit inzicht überhaupt met zich meedragen
zonder aan deze kennis te sterven?'
Hermann Ungar: De klas, IJzer,
Utrecht 2022, 220 p. ISBN 9789086842582. Vertaling van Die Klasse door Angela
Adriaensz met een nawoord van Tom Naaijkens. Distributie EPO
deze pagina printen of opslaan