Poëzie produceren als
roes
Ex daemon, de langverwachte tweede dichtbundel van Arno Van
Vlierberghe (1990), kondigt zich bij monde van een blurb aan als ‘de apocriefe neerslag
van het onwettig verhoor van de enige nog levende getuige van De Situatie.’ Voor
de meeste taalminnende stervelingen is dit volstrekt koeterwaals, maar lezers-aanhangers
van Van Vlierberghes Vloekschrift herinneren zich ongetwijfeld ‘De Situatie’ als het tweede deel van zijn
lovend onthaald debuut. Daarin zocht de dichter niet alleen een antwoord op de
pertinente vraag: ‘Wat is De Situatie?’, hij stuurde ook onrechtstreeks aan op
een situationeel vervolg: ‘Waarom zouden we ze tot stilstand brengen?’ Zijn
voorstel is ongeveinsd en eenduidig, even schamper als schrander: ‘Laten we
vooraan opnieuw beginnen.’
De idee dat Ex daemon een voortzetting is van Vloekschrift
wordt in het jongste en langste gedicht verschillende keren expliciet en
zelfreflexief uitgesproken, zoals in de vragen: ‘Zit ook jij in met De
Situatie?’ en ‘Het verschil tussen Vloekschrift en dit boek?’ Beide bundels stuiteren,
botsen en kaatsen gretig rond in dezelfde echokamer, zoveel is duidelijk:
gelijkaardige thema’s resoneren, motieven sijpelen door, vraagstellingen worden
herhaald en zinssneden uitgewisseld. Ex daemon start ergens in 2017,
grofweg inpikkend op het moment waar Vloekschrift eindigde. Bestendiging
en continuïteit zijn hierdoor verzekerd. De demon-dichter ontwaakt uit een
langdurige overwintering, klaar om vooraan te beginnen, net zoals hij zich had
voorgenomen: ‘De ogen aarzelend opslaan omzichtig uit de slaap.’ Er ontspint
zich — ‘snurkend’ — ‘een goed klinkend gedicht’.
Een moreel kompas
Op vloekschrift.be —Van Vlierberghes
weblogboek annex proeftuin voor ‘schizo-entropie’ — heet Ex
daemon eind 2017 nog ‘Mark Baumer is dood’, de ‘100 pagina’s tellende’ opvolger van Vloekschrift. Onder
dezelfde titel volgde er in 2018 een chapbook in een oplage van 20
exemplaren bij Marktcorruptie, de
zine-uitgeverij van Van Vlierberghe en Dominique De Groen. Diverse
fragmenten van vroege versies van Ex daemon verschenen als work in progress in de
loop der jaren in nY, Het Liegend Konijn en Poëziekrant,
en op SamPol en Samplekanon.
Uiteindelijk klokt Ex daemon af
op een tachtigtal pagina’s, maar de intrigerende figuur Mark Baumer is blijven
hangen. Zijn geest waart endemisch rond in Ex daemon. De betreurde Baumer
(1983-2017), net als Jezus op 33-jarige leeftijd overleden, was een schrijver, internetfenomeen en milieuactivist. In 2010
wandelde Baumer in 81 dagen van de
Amerikaanse oostkust in Georgia naar Santa Monica aan de Californische
westkust. In 2016 wilde hij zijn prestatie overdoen, zij het deze keer
blootsvoets, met de bedoeling geld in te zamelen voor een lokale milieuorganisatie en het publiek bewustzijn over de klimaatsverandering te
vergroten. Op diverse sociale mediakanalen hield Baumer een dagboek bij van
zijn wandeling: vooral zijn films op YouTube trokken de aandacht en
hadden veel succes. Van Vlierberghe droomt er overigens van om al deze films na
elkaar te vertonen, in één lange marathonsessie.
Maar op dag 101 van Baumers
tweede voettocht (for the record, het initieel beoogde aantal pagina’s
van Ex daemon) sloeg het noodlot toe. Hoewel hij aan de juiste kant van
de weg liep en zoals steeds een hesje droeg, werd hij in Florida onopzettelijk aangereden
en gedood door een manoeuvrerende S.U.V., het potsierlijk kapitalistisch
symbool bij uitstek, de zoveelste gecreëerde behoefte die ons huidig
tijdsbestek terroriseert én de exacte tegenpool van een vredevolle, wandelende
activist zonder schoenen.
Op veel manieren is Ex daemon te lezen als een
treurdicht ter ere van Baumer:
‘Hoewel ik je niet ken, mis ik je Mark.
Mag ik
dit zeggen in dit gedicht?
Geen betere plaats dan poëzie om het
over doden te hebben.’
Baumers cynische dood en zijn inspirerende wandeltocht komen
ter sprake en fungeren als een soort moreel klankbord, een ethische toetssteen:
‘Hoeveel Mark Baumers kunnen we dit jaar nog verliezen?’ Is dit de reden waarom
‘Ex daemon’ als titel de voorkeur kreeg, en niet ‘Mark Baumer is dood’? ‘Daemon’
kan in die optiek verwijzen naar de daimoon van Socrates, de innerlijke
stem van het geweten. Bij Plato (en dus Socrates) is de ‘daimoon’ immers verbonden
met de rede en heeft niets duivels of demonisch in zich, maar werkt eerder als
een moreel kompas. Volgens Socrates heeft iedereen een eigen ‘daimoon’, die tegelijkertijd
beschermt en ethisch stuurt.
Baumer als daimoon, het is een plausibele interpretatie van
de titel Ex daemon. Demonen en andere boze geesten komen in de bundel
immers niet expliciet aan bod. Het duivelse wordt nergens letterlijk
uitgesproken, op één doorwegende uitzondering na: ‘Het doel van dit gedicht is
om het demonische de poëzie binnen te laten.’ Toegegeven, de titel straalt het demonische
onverbloemd uit en uitgeverij het balanseer vraagt de duivel zélf speels met
enkele subtiele zetten ten dans. Zo is de officiële verschijningsdatum van Ex
daemon 13 mei 2022, een vrijdag (6 juni 2022 — 666 — was ook mogelijk
geweest, met de drie ‘2’-en van dit jaar als derde ‘6’)’. Na het ophalen van de
eerste exemplaren bij de Oostakkerse drukker Graphius drong een alle duivels
bezwerend bezoek aan het nabijgelegen bedevaartsoord Lourdes zich op. Enkele dagen later vond de boekvoorstelling van Ex daemon
plaats in het voormalige ‘dolhuis’ Geeraard de Duivelsteen (‘Ik schrijf deze zin vanuit de psychiatrische afdeling van een dankbaar
ziekenhuis’). Van Vlierberghe liet, tot slot, op sociale media meer dan eens
doorschijnen dat een zeker duivels blond bier gebrouwen in Puurs-Sint-Amands de uitgelezen brandstof voor zijn poëtische
output was. Hoe het zij, een wereld waarin Baumers doodgereden worden door S.U.V.-mastodonten
is meer dan hels genoeg.
‘Parataxis, een luxe voor een lichaam zonder strijd’
De huidige, ‘prachtige crisis’ die werd bezongen in Vloekschrift
is verre van voorbij, wel integendeel. In Ex daemon blijft de dichter
vragen stellen, zeker als die geen pasklare antwoorden vinden: ‘Wat moet je
doen, wanneer niets meer kan?’ Wanneer de woorden ‘van overal uit het donker’
komen aandrijven, dan is van vooraf aan, ‘opnieuw’ beginnen, zoals gezegd, een
optie. Uit Vloekschrift bleek echter al de magnifieke ontoereikendheid van
de poëzie: ‘Ik wil geen gedichten meer, maar zones’. Een ‘taalvirus’ moet de
poëzie overnemen en ‘vullen’ met die bewuste ‘zones’ (N.B. de domeinnaam van
Marktcorruptie eindigt op .zone). Is Ex daemon als de sequel van Vloekschrift
zo’n zone?
Als cinefiel doet het woord ‘zone’ mij in eerste instantie denken aan het
verboden gebied in Andrej Tarkovski’s Stalker (1979), maar in combinatie met ‘taalvirus’ denk ik dan
weer aan het werk van William S. Burroughs, in het bijzonder zijn invloedrijke
roman The ticket that exploded (1962). Maar wat mij ook (en vooral) voor de
geest komt, is het lange gedicht Zone van Guillaume Apollinaire. Dat ‘Zone’ het grandioze openingsgedicht
van de bundel Alcools (1913) is, is mooi meegenomen, aangezien zowel Vloekschrift
als Ex daemon zelf aangeven hoe ze het best gelezen worden, namelijk
laveloos of (echt) dronken.
Vormelijk heeft Ex daemon alleszins heel wat raakpunten
met ‘Zone’. Net als Apollinaires stadspoëem is Ex daemon een lange,
vloeiende opeenvolging van gebalde zinnen, met geen of nauwelijks enjambementen
(had ‘een Arno’, een schier eindeloze On the road-achtige scroll
voor ogen bij het schrijven?). Ex daemon presenteert zich dusdanig als een
tekstmonoliet. In tegenstelling tot Vloekschrift heeft Ex daemon
geen paginanummers noch delen, compartimenten of secties. Eveneens in het oog
springend is de dubbele interlinie, waardoor de bladspiegel — mede ook dankzij
het buitenmaatse boekformaat en de consequent aangehouden, linkse uitlijning — een
oceanische weidsheid krijgt en de korte, quasi-geïsoleerde verzen het beukend
impact van een staccato slagzin.
‘Zone’ is bovendien een sterk voorbeeld van paratactische poëzie. Zo is onder andere het feit dat Apollinaire alle interpunctie liet vallen
niets minder dan onversneden parataxis, een weerkerend
motief en een van de drijvende krachten die Ex daemon gaande houdt
(‘Ontneem ons de parataxis en ik word gek.’):
‘Het verschil tussen
Vloekschrift en dit boek?
Parataxis, een luxe voor een lichaam
zonder strijd.’
Parataxis is een complex begrip. Theodor Adorno, om maar één
grootheid te noemen, heeft een bekende analyse gemaakt van het paratactische bij Friedrich Hölderlin. Stefan Hertmans op
zijn beurt heeft in een helder essay geschreven over het paratactische in de hedendaagse zinsbouw. Hierin
hekelt hij de neiging om in ‘verticale paradigma’s’ te schrijven (anders
gezegd: lijstjes van trefwoorden, het resultaat van onbedwingbare
categoriseringsdrang, beter bekend als ‘hokjesdenken’) ten nadele van het
hiërarchische in ‘gewone’ syntaxis (zinsbouw met onderschikkende bijzinnen). In
literatuur is parataxis in essentie een stijlfiguur of beter gezegd, een
literaire techniek waarbij nevenschikking het haalt boven onderschikking. Concreet:
korte, nevenschikkende zinnen sorteren een maximum aan effect, zeker als ze
zich zoals in Ex daemon in een soort lijstvorm manifesteren. De
paratactische insteek begiftigt de verzen in Ex daemon met een
verslavend ritme en een rijke sonoriteit, maar geeft ze soms ook iets
sloganesk: ‘Mooie holle woorden waar iedereen van houdt.’
Parataxis wordt evenzeer
gebruikt om een techniek in poëzie te beschrijven waarin twee sterk
verschillende beelden of zinsdelen naast elkaar worden geplaatst zonder een
duidelijk verband. Haiku’s en het gros van Ezra Pounds korte gedichten zijn
goede voorbeelden. Ex daemon bulkt van dergelijke contrasterende
metaforen en beelden, waarbij de verrassende clash tussen tegennatuurlijk
nevengeschikte velden nieuwe betekenissen genereert. Parataxis of niet, blijft
de vraag: ‘Hoe moet je dit lezen dan?’ Het motto van Kathy Acker, voorin Ex daemon,
biedt helaas weinig of geen soelaas: ‘Here’s the information, go fuck
yourself.’
Parataxis
fragmenteert de lyrische stroom en maakt onderdeel uit van wat in se een
postmoderne houding is. De poëtische fragmentatie reflecteert het versplinterd
wereldbeeld van de dichter. De ‘condition postmoderne’ wantrouwt zichzelf legitimerende
systemen als religie, politiek en kunst, en grossiert in epistemologische
twijfel. Het postmoderne gedachtegoed uit zich op verschillende manieren in Ex
daemon.
‘Een
ik met ruimte voor meer’
Misschien de grootste postmoderne
manifestatie in Ex daemon is wat je een pluralisme van gezichtspunten of
perspectieven zou kunnen noemen. Afwisselend komen een ‘ik’ en ‘jij’ aan het
woord, maar ook een ‘ons’ en zelfs een ‘het’. De ‘ik’ is niet strikt egocentrisch,
maar vertrekt vanuit een gemeenschap, de dichter leeft wel degelijk in de
werkelijkheid: ‘Hoe minder ik aanwezig, des te beter dit gedicht.’ en ‘Ik weet
wat ík doe.’ Een andere keer is de ‘ik’ echter niet duidelijk omlijnd (‘Een ik
met ruimte voor meer.’) of wordt een stoorzender en ontregelt de syntaxis:
‘Mijn kansen op de arbeidsmarkt verkleinen, tot ik niet meer meetelt.’, ‘Beeld
je in dat dit lyrische poëzie is. / Hoe anders zou het klinken en hoe voelt het
je?’ of ‘Dit is een gedicht waarvan ik het niet wilt halen.’ De poëtische
stroman ‘Een Arno’ uit Vloekschrift is inmiddels gemetamorfoseerd: ‘Een
Arno is een welgekomen bijproduct van dit gedicht.’ en ’Ik begin mezelf
overbodig te maken. / Eindelijk! / Er bleef niet veel Arno over.’
De nijpende obsessie
met het ik (‘Hoeveel Arno is te veel Arno?’) genereert schitterende verzen die
doen denken aan het gebeitelde hyperindividualisme van een Walt Whitman of een Vladimir Majakovski: ‘Ik ben het geschokte vertrouwen!’, ‘Ik ben het einde van de lijn, de
laatste halte. / Na mij, geen Van Vlierberghe meer.’ en ‘Zonder het geen ik,
niet vice versa / Jij noemt dit narcisme. / Voor mij is het onversneden
bestaansvreugde.’
De postmoderne vertwijfeling (‘Sorry, ik ben op het verkeerde spoor.’)
maakt meer dan eens plaats voor zich op de borst kloppende branie, vol van
pulserende ironie: ‘Dit is een groot meesterwerk!’. Die knagende ironie is
trouwens een van de sterkhouders van Ex daemon (‘Het ruikt hier naar
iemand die op het punt stond iets van tel te gaan zeggen.’, ‘Wie geen poëzie
van de Apocalyps wil, had er maar geen moeten organiseren.’, ‘Ja, honderd
pagina’s lang dit soort poëzie!’), culminerend in de heerlijke pastiche van een
recensie van zichzelf:
‘Je gedicht werkt heel consequent, zonder ballast, een gedachtegang
uit.
Een subtiele, milde aanklacht van de evidentie van welvaart,
van materialisme.
De
verbinding tussen vroeger & nu, naadloos gelegd.’
Verschillende tijdsindicaties creëren een
logboek van de genese van Ex daemon, een ‘als poëzie’ begonnen tekst die
wil ‘bewijzen dat ficties kunnen fikken.’ Het is slechts een van de
doelstellingen die dit uitgesponnen poëem zichzelf stelt, met de nodige (alweer
postmoderne) ironiserende zelfreflexiviteit. Een steeds ambitieuzere mantra
herhaalt zich het hele gedicht door, telkens beginnend met de woorden: ‘Het
doel van dit gedicht is…’ Inderdaad: wat wil Ex daemon bereiken? ‘Het
doel van dit gedicht is talige pyromanie.’, klinkt het ergens, maar elders:
‘Het doel van dit gedicht is om alle andere gedichten te onttronen.’ Anders
geformuleerd:
‘Deze
poëzie is hoegenaamd niet functieloos.
Het stelpen van een
ontologische bloeding.’
Ex daemon wil niet alleen hulp bieden bij elk
zijns-hematoom, maar ook onverminderd een boodschap overbrengen (‘De taak van
de mens is om voor iedereen & alles te leren zorgen. / Wat is daar echt
moeilijk aan?’), ja zelfs ráken: ‘Zolang er maar geraakt wordt. / Is wat ik wil
zeggen.’ Hoewel, de twijfel prevaleert (‘Niks komt écht nog binnen. / Of zei ik
dat al?’), blijft de dichter de dwingende noodzaak van poëzie onderschrijven.
In Vloekschrift klonk het nog: ‘De vijand is alles wat in de weg staat
van dit gedicht.’, maar in Ex daemon wordt het defensieve nog preciezer
afgesteld: ‘Dit gedicht is een totale catastrofe.’, zij het een onontbeerlijke:
‘Niemand heeft dit ding nodig. / En toch moet het geschreven.’
Schrijven als een
blinde hond die aan een ketting rukt
‘De methode’, het laatste
deel van Vloekschrift, verwijst rechtstreeks naar de slaap die de
dichter in het begin van Ex daemon nog overmande en waaruit hij stilaan
wakker wordt: ‘Het lichaam, het warmste werktuig, slaapt. / In de onaanraakbaarheid
van de slaap, het laatste bastion van verzet, droomt het.’ Actie dringt zich op
en ‘De methode’ eindigt dan ook met de niets goeds voorspellende woorden:
‘Sticht een midden en steek het in brand’.
Sprong in de tijd naar Ex
daemon en 2018, waar ‘de dichters’ — helaas — ‘vermoeid’ en ‘zonder
verbeelding’ zijn: ‘De methode die het werk overleeft is een dode methode.’ Na
de eerdere methodische pyromanie is ‘het midden’ bovendien ‘zonder strijd’. Het
initiële Slapen is een slag in het water, of anders gezegd, met een mooie
zinspeling op de filosofie van Mark Fisher: ‘Gaan slapen in dit permanente heden is een autonome
politieke daad, meer niet.’
De dichter moet ontwaken uit het ‘verlammend
horizontalisme’ (een ferme knipoog naar de te mijden parataxis, nog versterkt
door: ‘Ik lach mijn syntax stuk.’) en de ingedommelde koe bij de hoorns vatten:
‘De tijd van het handelen is daar.’ Er moet worden gestreden: ‘Zonder strijd
stelt ik niets voor.’ [sic] De dichter moet het publiek van ‘voldoende papieren
revolutie’ voorzien, ‘de klootzakken’ moeten ‘klein’ worden gekregen. Een wilde
baaierd aan vragen verlamt de dichter: ‘Wat is onze taak?’, ‘Wat staat er ons
nog te wachten?’, ‘Wat moeten we doen wanneer niets meer kan?’, ‘Wat nu
gedaan?’, ‘Opnieuw: wie of wat legt de roest dan wel op het nu?’, ja zelfs Piet Huysentruyt wordt erbij gesleurd:
‘Wat hebben we vandaag geleerd?’ Om tot de conclusie te komen: ‘Het is belachelijk
dit in een gedicht te moeten vertellen.’
Dan komt 2019, ‘De Vlaamse
poëzie stikt in haar symbolische dressing’. Maar de daemon treft geen
schuld: ‘Je kijkt de verkeerde aan, lieve mooie poëzie.’ Het eindspel van de
poëzie is namelijk al een tijd geleden ingezet: ‘De ikjes van de
Nederlandstalige poëzie worden collectief wanhopig of vice versa.’ Zelfs een Baumer
kan de scheve situatie niet meer rechttrekken: ‘Wat nu? / Blootsvoets naar het
einde van dit genre. / Op dag 101 aangereden worden.’ Op 30.03.2020 verklaart
de dichter de poëzie dan maar (paratactisch) failliet: ‘Enkel de nevenschikking
kan ons nu nog redden.’
‘Lieve dichters & vrienden, laat ik de parataxis even
voor wat ze is en luister: / Staan we nog aan de juiste kant?’ Een Arno heeft
op het einde van zijn uitputtende rit maar ‘bitter weinig idee’ van wat hij
bedoelt: ‘Ook in de poëzie kom ik te paard de kerk binnen.’ Het is april 2022
en het zwijgen staat een Arno nader dan het dichten: ‘Ik ben geen dokter en
mijn woorden genezen niks.’ Maar morgen moet er ‘meer mogelijk zijn’. ‘Arno,
hou vol!’, spreekt hij zichzelf moed in: ‘Dit gedicht vindt ook zwalpend de weg
wel naar huis.’ Het enige wat een Arno rest is: ‘Schrijven als een blinde hond
die aan een ketting rukt.’
‘& past dat in een kast?’ Naar uit de kluiten gewassen formaat,
verre van. Tenzij als ‘poëzie van de bovenste plank’, of (paratactisch)
horizontaal liggend op staande soortgenoten. Naar inhoud, impact en urgentie,
daarentegen, zeer zeker en des te meer, dan moét deze even krachtige als compromisloze en
onthutsende dichtbundel in de kast.
Arno Van Vlierberghe: Ex daemon, het balanseer, Gent 2022,
80 p. ISBN 9789079202881. Distributie De Wolken
deze pagina printen of opslaan