Vermalen door de geschiedenis
Met
de titel Verzonken stad vervat Marta Barone in haar debuutroman, waarmee
ze genomineerd werd voor de Premio Strega en de Vittorini-prijs won, op
beeldende wijze de werking van het geheugen. Ze opent haar roman over de geschiedenis
van haar vader Leonardo Barone (L.B.) met een bespiegeling over de mogelijke beginpunten
van het verhaal, die zouden kunnen samenvallen met haar geboorte in 1987, of
met het moment waarop ze op haar zesentwintigste van Turijn naar Milaan
verhuist. Alleen in een onbekende omgeving beleeft ze een tijdelijke leegte in
de tijd waarin haar door literatuur gevoede verbeelding bijzonder vatbaar is
voor geesten uit het verleden. Ze wordt in haar dromen bezocht door haar vader
die twee jaar eerder is overleden. Hij verschijnt voor het eerst als de jongen
die door de nacht rent, op blote voeten ‘doordrenkt met het bloed van een ander’.
Dit beeld zal
de eerste regels dicteren van haar roman, waarvan ze het genre nog niet kan
duiden. Haar moeder had haar toen ze het ouderlijk huis verliet papieren laten
zien die met het ‘proces’ van haar vader te maken hadden, iets wat haar op dat
moment niet interesseerde maar, zo waarschuwt ze de ‘geroutineerde lezer’, dit
dossier is het ‘geweer aan de muur’ in het eerste bedrijf van het drama. Weten
wie haar vader was toen hij haar leeftijd had, wordt een obsessie: waarom had
hij haar nooit iets verteld over de tijd waarin hij een extreem-linkse activist
was, die in 1982 berecht werd tot gevangenisstraf wegens vermeende
betrokkenheid bij de terroristische organisatie Prima Linea? De ‘verzonken stad’
van de titel komt samen te vallen met de stad Kitezj, die volgens een mythe in
het water verzonk om aan een inval van de Mongolen te ontkomen. Volgens de Russische
legende hebben sommige reizigers het geluk de contouren ervan door het
oppervlak van het Svetlojarmeer te ontwaren. Marta begint haar dwaaltocht door
Milaan, de stad waarin haar roman het licht zal zien, en start met de
reconstructie van het leven van haar vader in Turijn in het Studiecentrum Piero
Gobetti op Piazza Arbabello, het eindpunt en het startpunt van zijn activistische
bestaan in de gelederen van de marxistisch-leninistische partij Servire il
Popolo.
De
roman is verdeeld in drie delen met de titels ‘Het eerste Kitezj’, ‘Lacune’ en ‘Schelp’.
De hoofdpersoon is L.B., en deze krijgt een ‘lichaam’ naarmate Marta meer
verhalen over hem verzamelt. Echter, in hoeverre kunnen deze ‘verhalen van
anderen’ de ‘onoverbrugbare kloof’ dichten tussen het personage van ‘de jongen’
van toen en de ‘vader’ van daarna? ‘Hoe voelde hij zich in zijn lichaam? Hoe
voelde de wereld aan op zijn lichaam?’, vraagt Marta zich af in het tweede
deel. Een belangrijke aanwijzing geeft Agata, de eerste vrouw van Leonardo en
samen met hem actief voor Servire il Popolo, in het eerste deel, namelijk dat
zijn verhaal de geschiedenis betreft van een hele groep mensen die zijn ‘uitgewist’
door het verhaal van de ‘moordenaars’. Haar vader was gevraagd om zijn memoires
te schrijven omdat hij ‘representatief’ was, maar hij had dat geweigerd. Marta
brengt dit verborgen verhaal naar de oppervlakte, en vertelt aan de hand van
getuigenissen en eigen bronnenonderzoek hoe Servire il Popolo enerzijds een
verstikkende ideologie was, verpakt in hol jargon, maar anderzijds een kader
gaf aan wat haar vader al van kinds af aan als het ‘juiste’ voelde: opkomen
voor de onderdrukten.
Een schrijver van een
autobiografische roman over zijn jaren bij Servire il Popolo, had haar aan het
begin van haar zoektocht gemaand tot ‘mededogen’: ‘Ze zijn vermalen door de
geschiedenis. Maak ze niet te zeer belachelijk; doe niet te sarcastisch. Heb
mededogen’. Dit begrip vertaalt zich naarmate de roman vordert in een groeiende
bewondering van Marta voor haar vader die, ondanks de incoherentie van zijn
neiging om zinloze leugentjes te vertellen, en zijn onvermogen om voor haar, na
de scheiding van haar moeder toen ze drie jaar oud was, een ‘echte’ vader te
zijn, in zijn toewijding voor de zwakke medemens pijnlijk standvastig is
gebleven tot aan zijn dood. Op zoek naar de sporen die ‘de jongen’ aan wie het
boek is opgedragen heeft nagelaten besteedt Marta aandacht aan de geschiedenis
van de tragische ‘neergang’ van het idealistische project van een wereld zonder
sociale ongelijkheid. Hiervan getuigen onder andere de pagina’s gewijd aan de
kraakactie in 1974 van Strada delle Cacce om het woningtoewijzingsbeleid aan arbeiders
van buiten Turijn aan de kaak te stellen, een project dat in 1975 zal stuklopen
op mislukte onderhandelingen met de burgemeester. De vertelster verplaatst zich
in het personage L.B. en stelt zich voor hoe hij het goede ‘niet meer, zoals in
het begin, als een duidelijke, rechte weg voor zich’ ziet liggen, maar ‘als een
kronkelig, duister, gruwelijk verraderlijk pad’.
De personen die ze ontmoet,
benadrukken echter evenzeer dat het voor haar vader een ‘geweldige tijd’ was,
dat hij vrolijk was, een gevierde publieke spreker en samenviel met wat hij
deed. Marta put uit de ervaring van vrienden van haar vader en van haarzelf als
dochter om ook de gelukkige momenten op te roepen die dikwijls samenvallen met
vakanties, feestdagen en ontmoetingen. Mooi zijn haar bespiegelingen over
vriendschappen, die ‘het meest verwaarloosde materiaal van de literatuur’ zijn,
‘terwijl juist in die ondoorgrondelijke mechanismen [...] vaak de meest
interessante dingen van een leven gebeuren’. En haar liefdevolle observatie
naar aanleiding van de met haar vader gedeelde passie voor liedjes zingen in de
auto op weg naar het Zuiden, naar Puglia waar L.B. werd geboren:
‘Als er al een
familiearchief van ons bestaat, denk ik dat dit het is: vluchtig, oppervlakkig,
ontastbaar, waarvan je onmogelijk de unieke essentie, het leven kunt aanduiden,
omdat alle woorden ontoereikend zijn – ‘hoe pover is de taal van de vreugde’.’
Het laatste
deel heet mogelijk ‘Schelp’ omdat de schrijfster hierin vertelt van haar
ontdekking dat het eerste Kitezj ook een tweede inhoudt: namelijk haar ‘eigen leven’.
De L.B. van de geschiedenis die ze gereconstrueerd heeft, wordt nu ook de vader
waarmee ze samen hetzelfde lichaam heeft gedeeld. Deze ‘wedergeboorte’ gaat
gepaard met het besef dat L.B., na zijn vrijlating uit de gevangenis, wreed uit
zijn wereld is verstoten door zijn eigen ‘kameraden’ onder de verdenking van een
spijtoptant te zijn, maar ook opnieuw begonnen is om zich aan de noodlijdenden
te wijden. In haar wens om haar vaders humane activisme af te zetten tegen het
onherstelbare kwaad dat Prima Linea heeft aangericht met haar gewelddadige
wraakacties enerzijds, en tegen de onmenselijke schade die de beruchte arts Giorgio
Coda heeft berokkend met de elektroshocktherapie die hij toediende aan kansarme
geesteszieke kinderen in de naargeestige Villa Azzurra anderzijds, schiet
Barone soms door in haar naar hyperbolen neigende proza, wat elders niet
misstaat aangezien ze haar vader ook een voorliefde voor ‘bombastisch’
taalgebruik toedicht. Het intieme einde van de roman sluit daarentegen weer
goed aan bij de kracht van de verbeelding waarmee de roman begon. Marta’s roman
heeft niet alleen L.B. een nieuw leven geschonken maar ook een stuk humanitaire
geschiedenis ontrafeld dat door het terrorisme van de Loden Jaren onterecht naar
de achtergrond is verdwenen. Daarmee levert ze een nog ontbrekende bijdrage aan
de literatuur van de generatie van de kinderen van de slachtoffers van het
geweld van de Italiaanse jaren 1970.
Marta Barone: Verzonken stad, Ambo/Anthos,
Amsterdam 2021, 316 p. ISBN 9789026353468. Vertaling van Città sommersa door
Manon Smits. Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan